"Mijn vier voorgangers hebben over dit wetsvoorstel al heel wat kritische noten gekraakt. Naar mijn idee is dan ook de tijd aangebroken om de bewindslieden, met name de minister van Financiën, iets positiefs te gunnen. Graag feliciteer ik de minister van Financiën daarom van harte met het feit dat hij door Elsevier is gekozen tot man van het jaar. Dat is mooi meegenomen. Misschien straalt dat ook uit naar de staatssecretaris", zo begon Britta Böhler haar bijdrage aan dit wetsvoorstel.

Het wordt al wat lastiger om door te gaan met die positieve noot bij de bespreking van dit wetsvoorstel. Wij zijn het eens met de voorgaande sprekers en het kabinet dat er een begin moet worden gemaakt met de aanpak van excessieve beloningen. Dit, ondanks het uitgangspunt dat in de private sector de zelfregulering vooropstaat. Dat neemt niet weg dat maatschappelijke onvrede over bepaalde beloningen, zeker als die excessief zijn, niet door het kabinet en de Staten-Generaal mag worden genegeerd. Wat dat betreft zijn wij het dus ook met het kabinet eens. Met deze opmerkingen ben ik eigenlijk al klaar met mijn positieve noten. De uitwerking van het voornemen om iets te doen aan excessieve beloningen, spreekt ons namelijk niet echt aan. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de regering naar de mening van mijn fractie op een groot aantal punten zwaar in gebreke blijft. Een aantal van die punten, zo niet de meeste, is door mijn voorgangers al genoemd.
Ik kom bij de probleemanalyse. Welke gevallen bedoelt de regering precies en hoeveel zijn er dat? Gaat het om hoge inkomens sec of om hoge vertrekvergoedingen sec? Of gaat het om de verhouding tussen de prestatie en de vergoeding? Gaat het om pensioenen of om carried interest? De regering beantwoordt deze vragen niet. Als zij meent dat zij deze woorden al eerder heeft gehoord, kan dat kloppen. Zij heeft die woorden niet alleen van de vier voorgangers gehoord, maar met name van de Raad van State. Ook dat is al eerder gezegd. Dat buitengewoon kritische advies van de Raad van State eindigt met de conclusie dat het voorstel nader dient te worden overwogen. Dat zijn nogal harde woorden, maar de regering kan in ieder geval gecomplimenteerd worden met het feit dat zij onverstoorbaar is. Zij gaat immers gewoon door. Zonder veel uitleg te geven, komt zij klaarblijkelijk tot de conclusie dat er drie gebieden zijn waar excessieve beloning tot een regeling noopt. Het betreft een vertrekvergoeding onder bepaalde voorwaarden. Die dient boven een bedrag van € 500.000 te zijn. Tussen twee haakjes merk ik op dat ik er, anders dan de woordvoerder van de VVD-fractie, van uitga dat er staat "boven de € 500.000". Dat houdt in dat een vertrekvergunning van € 500.000 nog niet excessief is. Dat ene centje komt er bij mij dus bij.
Naast bepaalde vertrekvergoedingen, zijn bepaalde pensioenopbouwregelingen ex-cessief. In het laatste geval geldt een jaarloon van € 500.000 als het gaat om een eindloon-regeling. En er is een regeling over bepaalde participaties. Het verband tussen deze regelingen is mij niet duidelijk. Een voorganger heeft ook al gevraagd waarom de carried interest-regeling in dit wetsvoorstel is opgenomen. Dat wil mijn fractie ook weten. Veel belangrijker vinden wij de vraag of de regering kan uitleggen op basis van welke overwegingen zij tot de conclusie is gekomen dat die drie beloningsbestanddelen nopen tot een regeling van haar zijde. In aansluiting op vragen van de woordvoerder van de PvdA-fractie en ik meen ook die van de woordvoerder van de SP-fractie, vragen wij ons af of dit het is wat de excessieve beloningen betreft. Of kan de regering andere excessieve beloningen bedenken dan die welke in de toekomst tot een regeling nopen? Met andere woorden, wij vragen de regering niet alleen om toch een poging te wagen om tot een definitie te komen van "excessieve beloningen", maar ook of er andere excessieve beloningen bestaan. Zo ja, dan willen wij weten of de regering voornemens is om daaraan iets te doen.
 Ik ga in op de voorliggende maatregelen. Als wij kijken naar de excessieve belo-ningsbestanddelen van de vertrekvergoeding, valt mij op dat de regering eerst beargumenteert dat het excessieve karakter ligt in het feit dat die vergoeding hoger is dan de norm van de code Tabaksblat. Daarmee kunnen wij leven. Maar waarom wordt er dan een grens gesteld voor bedragen boven € 500.000? Betekent dit dat alle andere vertrekvergoedingen tot een bedrag van € 500.000, ongeacht het aantal malen dat het jaarloon wordt uitgekeerd, niet excessief zijn? Is dat de boodschap van de regering, of vindt zij dat die beloningsbestanden weliswaar excessief zijn maar dat daaraan desondanks niets hoeft te worden gedaan?
 Hetzelfde probleem doet zich ook voor ten aanzien van de tweede maatregel, na-melijk de heffing op bepaalde pensioenopbouwregelingen, backservice-regelingen. De regering zegt in eerste instantie dat het excessieve karakter ligt in het feit dat niet wordt overgegaan tot een middenloonregeling maar dat wordt vastgehouden aan een eindloon-regeling. Daarin ziet de regering blijkbaar een excessief karakter. Maar de regering zegt ook ten aanzien van die regelingen dat er pas sprake is van een excessief karakter als het pensioengevend salaris hoger is dan
€ 500.000. Waar komt die grens van € 500.000 vandaan? Ik zal later in mijn betoog iets zeggen over de gevolgen die dit in de visie van mijn fractie heeft voor het gelijkheidsbeginsel. In eerste instantie zijn wij echter benieuwd hoe die grens tot stand is gekomen. Waarom € 500.000? Waarom niet € 600.000 of € 700.000?
Tussen twee haakjes: het is interessant dat de regering in de schriftelijke ronde aangeeft dat door de grens van € 500.000 in ieder geval wordt vastgelegd dat de regeling niet mensen betreft die geen topinkomen hebben. Dat vind ik interessant. Betekent dit dat de regering ook in het kader van andere discussies van mening is dat een inkomen van € 500.000 of een bedrag dat net daaronder ligt, geen topinkomen is?
In de schriftelijke ronde kwam nog iets aan de orde over excessieve beloningsbe-standdelen bij vertrekvergoedingen. Ik stel daarover een aanvullende vraag. Stel dat de beloning "hoger dan een jaarsalaris" door de rechter wordt vastgelegd. De regering heeft op vragen in de schriftelijke ronde aangegeven dat dit feit niets afdoet aan het excessieve karakter van de beloning. Ons lijkt dat niet wenselijk. Als de onderneming zelf met name de vertrekvergoeding wil beperken tot een jaarsalaris, dus binnen de kaders van "niet-excessief" wil blijven en een rechter stelt vast dat er een hogere beloning moet worden gegeven, valt voor ons moeilijk in te zien waarom de werkgever daarvoor bestraft moet worden met een extra heffing. Ik hoor graag wat de visie van de regering is op een belasting op een excessieve beloning, indien deze beloning - ik doel met name op de vertrek-vergoeding - is opgelegd door de rechter.
 Naast de vertrekvergoeding en de heffing op bepaalde pensioenopbouwregelingen, is er de regeling belasting in box 1 voor bepaalde participatieregelingen. Daarover is de regering nog onduidelijker. Het uitgangspunt is dat het excessieve karakter ligt in het feit dat het rendement in geen verhouding meer staat tot het geïnvesteerde kapitaal. Er is naar mijn idee altijd een verhouding. Waarschijnlijk bedoelt de regering te zeggen dat die verhouding scheef is. Dit, dus wat een scheve verhouding is en vanaf welk punt het rendement in geen verhouding meer staat tot het geïnvesteerde kapitaal, is onderwerp geweest van een langdurige uitwisseling in de schriftelijke ronde aan de overzijde en met de Eerste Kamer. De regering werd klaarblijkelijk een beetje moe van al die vragen met als doel, het lucratieve belang nader te omschrijven. In de nota naar aanleiding van het verslag, de schriftelijke ronde van de Tweede Kamer, schrijft zij op een gegeven moment: "Wij kunnen het lucratieve belang niet nader preciseren, want dat kan leiden tot uitwijkgedrag van de belastingplichtige en dan worden de grenzen opgezocht van datgene wat lucratief is en wat niet. Als je dat leest, denk je als jurist meteen dat er een probleem is. Een wetgever moet er immers voor zorgen dat een belastingplichtige en degene die de wet moet uitvoeren, namelijk de Belastingdienst, zeker weten wat onder een lucratief belang kan worden ver-staan en wat niet.
De regering zegt dat dit afhangt van de omstandigheden per geval. Dat is ons net iets te gemakkelijk. Betekent dit dat iedere inspecteur zo maar moet vaststellen of iets nog wel in een bepaalde verhouding staat? Wij willen graag nadere uitleg van de regering over wat men precies verstaat onder een lucratief belang.
 Een ander probleem dat wij hebben met de vertrekvergoedingsregeling en de backservice-premieheffing in dit wetsvoorstel, betreft het gelijkheidsbeginsel. Ook dat is door de Raad van State uitvoerig beargumenteerd. Uitgangspunt is dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Als de regering van mening is dat een grens van € 500.000 niet-gelijke gevallen betreft, dan dient zij dit nader te motiveren. Zij zegt dat de combinatie van een hoger loon en een bepaalde vorm van vertrekvergoeding of backservice-premie een objec-tieve en redelijke rechtvaardigingsgrond is. Dat is geen argumentatie, laat staan een uit-leg, maar gewoon een constatering. De regering legt echter niet uit waarom zij dit verschil gerechtvaardigd vindt. Er moet namelijk een zakelijk relevante en noodzakelijke reden zijn om een verschil te maken. Wij vinden het moeilijk om dit zakelijk relevante en noodzakelijke verschil te leggen bij een toch wat arbitraire grens van
€ 500.000. Het helpt in dit verband overigens niet dat de regering al zelf herhaaldelijk in de schriftelijke ronde heeft aangegeven dat zij de grens van
€ 500.000 enigszins arbitrair vindt.
De Raad van State heeft al aangegeven dat zich met de vertrekvergoeding en de backservice-premie een probleem kan voordoen in relatie tot het gestelde in artikel 6 EVRM. Dit heeft te maken met het feit dat er een extra heffing wordt geïntroduceerd die volgens de Raad van State een punitief karakter heeft. De regering zegt dat dit punitieve karakter er niet is, omdat er geen sprake is van een strafwet; daar komt het kort gezegd op neer. Ik nodig de regering uit om wat nader toe te lichten waarom men van mening is dat artikel 6 EVRM hier niet in het geding is. Ik hoor de toelichting van de regering graag in het licht van de jurisprudentie over dat artikel. Het zal de regering bekend zijn dat het Hof in Straatsburg zegt dat artikel 6 EVRM een eigen definitiekader heeft. Met andere woorden: als de nationale wetgeving zegt dat er geen sprake is van een punitieve sanctie, dan betekent dit nog niet per definitie dat het Hof in Straatsburg tot dezelfde conclusie komt. Belangrijk voor het Hof is onder andere de vraag of de sanctie een afschrikwekkende bedoeling heeft en of die als bestraffend moet worden gevoeld door degene die moet betalen. Ik ga ervan uit dat het artikel wel degelijk afschrikwekkend bedoeld is, want de regering zegt dat het een bepaald gedrag wil ontmoedigen.
Aan het eind van mijn betoog maak ik twee korte opmerkingen over de effectiviteit van de maatregel. Ook daar zetten wij vraagtekens bij. De regering is nogal laconiek over de effectiviteit. Zij zegt niet te weten wat de effecten zullen zijn en stelt dat er drie mogelijkheden zijn: ofwel het gedrag wordt aangepast, ofwel men ontwijkt de regeling, ofwel men betaalt. Dat vinden wij wat mager, als men ervan moet uitgaan dat deze maatregelen juist worden genomen om een bepaalde gedragsaanpassing te bewerkstelligen. Bovendien zegt de regering naar aanleiding van een ordedebat op 3 april 2007 dat zij niets voelt voor een hogere belasting op topinkomens, aangezien dat niet leidt tot lagere lonen, maar integendeel tot een verhoging van de brutolonen. Zodoende blijft een en ander netto gelijk. Wij vragen ons af waarom dit mechanisme klaarblijkelijk niet zou gelden voor de voorge-stelde maatregelen.
 In de memorie van toelichting wordt vrij sober geconstateerd dat de fiscaliteit de beste maatregel is om het probleem aan te pakken. Arbeidsrecht noch vennootschapsrecht is zo effectief als de fiscaliteit. Wij vragen ons af hoe de regering tot deze conclusie komt, zeker gezien het feit dat zijzelf al aangeeft dat zij niet weet of de gewenste gedragsaanpassing daadwerkelijk zal plaatsvinden.
Hoe wil de regering de effectiviteit meten? Zijn er mechanismen die zij wil gebrui-ken om te meten of de maatregel daadwerkelijk effectief is?
Men begrijpt dat mijn fractie zeer kritisch is over dit voorstel. Voordat wij echter tot een eindafweging komen, wachten wij de antwoorden van de bewindslieden af.