Jan Laurier: "Verschillende sprekers voor mij hebben al gerefereerd aan een werkbezoek dat namens de Eerste Kamer is gebracht aan de Nederlandse Antillen. Dat geeft aan hoe belangrijk zo'n werkbezoek is. Het is niet gebruikelijk dat leden van de Eerste Kamer een werkbezoek afleggen. Maar gezien de informatie die werd verkregen, was het belangrijk. Voor mij was het de eerste keer dat ik op de Antillen was. Ik moet hier mijn verbazing uitspreken, terwijl ik mijzelf toch als een redelijk geïnformeerd persoon beschouw, hoe weinig ik feitelijk wist van de Antillen en van de situatie daar. In die zin was het voor mij extra leerzaam. Ik moest ook ervaren hoe vaak bepaalde beelden die domineren in discussies in Nederland over de Antillen maar een deel van de werkelijkheid weerspiegelen."

Ontmanteling van de Antillen is volgens mijn fractie een onvermijdelijk proces. In feite gaat het om een samengeveegd land waarin verschillen in cultuur en afstand zowel letterlijk als figuurlijk erg groot zijn. Het is een uitermate complex proces, doordat de verschillende eilanden, niet in de laatste plaats die welke nu de Nederlandse Antillen vormen, verschillende richtingen voor hun toekomst hebben gekozen. Tegelijkertijd moet je constateren dat de fzonderlijke onderdelen van de voormalige Antillen te klein zijn om alles zelfstandig uit te voeren. Ondanks de ontbinding van het land Nederlandse Antillen zullen dan ook nieuwe vormen van samenwerking moeten worden gevonden. Het proces van staatkundige hervorming, het ontbinden van een land, is zeker niet alleen negatief. Het schept ook veel nieuwe kansen en mogelijkheden voor de bevolking. Het schept nieuwe perspectieven, niet in de laatste plaats doordat het de mogelijkheid biedt de enorme staatsschuld, die op dit moment zo'n 20% van de begroting beslaat, te saneren. Ik zal ingaan op de verschillende onderdelen. Ik zal dat niet erg gedetailleerd doen, omdat de details straks nog in afzonderlijke wetgeving aan de orde komen.
De BES-eilanden worden onderdeel van het land Nederland. Wie de publieke discussie volgt, zegt dat het vooral gemeenten lijken te worden, bijzondere gemeenten, maar dat is toch niet helemaal juist. Het worden openbare lichamen, zoals vroeger het nieuw ingepolderde land openbaar lichaam werd. Dat gold trouwens ook voor de van Duitsland geannexeerde gebieden die als schadeloosstelling aan Nederland toekwamen. Ik kan mij voorstellen dat in een overgangsfase wordt gekozen voor openbare lichamen. Maar hoe ziet het kabinet die toestand op een wat langere termijn? Zullen de eilanden dan nog steeds openbare lichamen zijn of zullen ze toch meer ingroeien in onze normale bestuurlijke verhoudingen? In feite geldt die vraag ook voor de wetten die zullen gelden in de overgangsfase. Voor een deel wordt Antilliaans recht omgezet in Nederlands recht, maar hoe ziet die situatie er op termijn uit? Mijn fractie zou het op prijs stellen als er vanuit het kabinet wat meer helderheid over werd gegeven. Is er sprake van een overgangsperiode, hoe lang is die, aan welke termijnen wordt gedacht en welk eindbeeld bestaat daarbij?
De BES-eilanden staan voor grote opgaven. In drie jaar tijd zullen ze met een sluitende begroting moeten komen en tegelijkertijd staan de eilanden voor zware infrastructurele vraagstukken. Ik noem het onderhoud van havens en vliegvelden, die essentieel zijn voor de bereikbaarheid van de eilanden. Dat is niet een situatie waarmee veel Nederlandse gemeenten worden geconfronteerd. Er zijn belangrijke natuurgebieden, belangrijk niet alleen voor de eilanden, maar ook in een groter verband, zowel op het land als maritiem. Goed onderhoud zal ongetwijfeld hoge kosten met zich brengen. Hoe verhouden de verantwoordelijkheden die deze openbare lichamen, de BES-eilanden, krijgen zich met de vraagstukken waarmee men wordt geconfronteerd? Zou het op termijn niet een betere gedachte zijn om niet een apart BES-fonds te hebben, maar een meer reguliere financiering te vinden zoals voor de Nederlandse gemeenten via het gemeentefonds? Welke aanpassingen van een dergelijk gemeentefonds zijn daarvoor noodzakelijk?
Er bestaan verschillen tussen de BES-eilanden en dit deel van het land Nederland, maar tegelijkertijd zijn wij wel één land. Dit brengt ons op een moeilijke vraag: waar differentieer je de wetgeving en waar niet? Voor welke onderdelen laat je de wetgeving gelden en voor welke onderdelen niet? Ik kan mij voorstellen dat men op het terrein van de sociale zekerheid uiterst voorzichtig is, gezien de effecten op het hele gebied als je de Nederlandse standaarden zou hanteren. Maar hoe zit het met natuurbeheer? In hoeverre is sprake van differentiatie als het gaat om vraagstukken van monumentenzorg en om vraagstukken van milieubeleid in het algemeen? Hoe gaat de regering die differentiatie vormgeven en hoe doet zij dat eventueel tussen de verschillende BES-eilanden? De kosten van het levensonderhoud zijn, als je in termen van sociale zekerheid spreekt, op de Benedenwindse eilanden anders dan op de Bovenwindse eilanden. Saba en Sint Eustatius blijven door hun ligging in grote mate afhankelijk van Sint Maarten, ook als Sint Maarten een zelfstandig land is. Dat roept natuurlijk ook de vraag op hoe de bereikbaarheid en de toegankelijkheid door de lucht en over het water van die stukjes Nederland in de toekomst ook gewaarborgd worden. Toen Aruba een zelfstandig land werd, had dit bijvoorbeeld flinke consequenties voor de luchthavenbelasting, waardoor de kosten van heen-en-weerreizen tussen de eilanden enorm verhoogd werden. Hoe kijkt het kabinet daartegenaan?
Als wij het hebben over de normen op de BES-eilanden op het gebied van gezondheidszorg en sociale zekerheid ligt er natuurlijk ook de omgekeerde vraag. Wat betekent dat in feite
impliciet voor de normen die aangelegd worden voor de nieuwe landen Sint Maarten en Curaçao? Het kan niet anders dan dat die twee zaken, ook gezien de nabijheid van de verschillende eilanden, in elkaars samenhang gezien worden.
Ik kom bij het nieuwe land Curaçao. Het is goed dat de bevolking daar in meerderheid ja heeft gezegd, maar, om mevrouw Linthorst te citeren, hiermee is dan ook al het positieve wel gezegd. De percentages van 52 en 48 wijzen op een enorme verdeeldheid. Er ligt daar dus een enorme opgave voor zowel oppositie als coalitie om de kloof die in die samenleving is ontstaan, te dichten. Er zijn op dit ogenblik bewegingen. Er is een uitgestoken hand. Tegelijkertijd lijken de recente discussies wel een beetje een herleving van de discussie die eraan voorafging. Dat vervult ons met grote zorg. Dat maakt ook dat we feitelijk met de nodige zorgvuldigheid moeten kijken naar het proces van de verwording van Curaçao tot een autonoom land. Kinken in die kabel kunnen betekenen dat die verdeeldheid die nu op het eiland leeft, alleen maar groter wordt. Ik denk dat daarbij ook grote behoefte is aan duidelijkheid. Wat dat betreft zou ik dan ook aan het kabinet willen vragen wat nu eigenlijk de inschatting is van het traject dat Curaçao tot nu toe heeft doorlopen naar verzelfstandiging. Is daarmee de beoogde datum nog wel feitelijk haalbaar? Ik denk dat we op dat soort punten ook duidelijkheid moeten verschaffen.
Dan het nieuwe land Sint Maarten. In de ogen van mijn fractie is dat eigenlijk toch het grootste zorgenkind. Ik kan ook verwijzen naar het WODC-rapport dat gepubliceerd is over het
vraagstuk van de criminaliteit op Sint Maarten, waarin men spreekt van de gelegenheidscultuur op het eiland. Mijn fractie twijfelt dan ook of Sint Maarten op dit moment in staat zal zijn de weelde van zelfstandigheid te dragen. Wij hebben harde criteria gesteld op het gebied van rechtshandhaving, good governance en financieel beheer. Ondanks het feit dat mijn fractie vindt dat die zelfstandigheid op termijn moet kunnen, is ze ook van mening dat die criteria onverkort gelden. Laat ik ook maar heel duidelijk zijn, wat mijn fractie betreft is een integraal onderdeel van good governance ook dat er geen structurele verwevenheid is tussen onder- en bovenwereld, zoals mevrouw Linthorst dat noemde. Verder zal er op dat punt ook zicht moeten zijn op een oplossing voor het enorme aantal ongedocumenteerden dat op het eiland verblijft en waar ook in het WODC-rapport zorgelijke dingen over geschreven zijn. De ogen sluiten voor dat probleem zoals we in Nederland een beetje bij de Koppelingswet hebben gedaan, of het administratief wegdefiniëren van het probleem is wat ons betreft geen oplossing. De criteria die er liggen, zijn hard en scherp en wat ons betreft is afspraak ook afspraak. Daar willen wij niet aan tornen. Welke mogelijkheden ziet het kabinet voor een overgangsperiode waarbij er toegewerkt wordt naar zelfstandigheid, maar er nog geen sprake is van zelfstandigheid? Welke consequenties heeft dat in de ogen van het kabinet voor de ontbinding van het land de Antillen?
Ik kom tot een aantal andere onderwerpen. Alle landen krijgen een eigen Openbaar Ministerie onder leiding van een gemeenschappelijke procureur-generaal. Die pg voert dan het beheer over het OM van al die landen en hij heeft een bijzondere taak bij grensoverschrijdende criminaliteit. Het beleidsprogramma dat hij daarvoor jaarlijks moet maken, moet goedgekeurd worden door de Rijksministerraad. Het lijkt er een beetje op alsof er een soort permanent onderhandelingsproces ontstaat juist op dat belangrijke terrein van grensoverschrijdende criminaliteit. Welke visie heeft het kabinet hierop? Er komt een gemeenschappelijke voorziening voor de politie, die personeel en middelen levert aan de korpsen voor de recherchesamenwerkingstaken. De directeur is niet ondergeschikt aan een korpschef, maar wat is zijn positie nu eigenlijk wel? Welke mogelijkheden heeft hij? Hoe zwaar wordt nu in feite die gemeenschappelijke voorziening en hoe verhoudt deze zich ten opzichte van de afzonderlijke korpsen, waar de mensen van de directeur van de gemeenschappelijke voorziening in zijn geplaatst? Wij hechten groot belang aan het feit dat die korpsen toch itstekend kunnen functioneren.
Hoewel het eigenlijk geen onderdeel van de staatkundige hervormingen is, kan ik het niet nalaten om ook iets over Aruba te zeggen. Aangezien sommige zaken gemeenschappelijk moeten worden georganiseerd, is Aruba in feite ook een partij. De staatssecretaris heeft ons op 14 mei een brief geschreven over de realisatie van het protocol, waarvoor dank. De conclusie was dat een belangrijk gedeelte van de afspraak was nagekomen, maar er stond ook een aantal niet onbelangrijke minpunten in het geheel. Er is een discussie geweest met betrekking tot het gemeenschappelijk hof en de zetel ervan. Men heeft daar een beroep op artikel 43, lid 2 gedaan om dat toch maar zo te regelen als het geregeld moest worden omdat er geen overeenstemming met Aruba bereikt kon worden. Het zou logisch zijn als Aruba zich zou aansluiten bij het Openbaar Ministerie dat gevormd wordt, maar dat heeft het niet gedaan. Ook heeft Aruba zich niet aangesloten bij de Politiewet, hoewel het logisch zou zijn om daar ook weer die samenwerking te zoeken. Ondanks de afspraken onder andere op het gebied van rechtmatigheid van bestuur is er geen landsverordening over partijfinanciering en is er geen, zo mogelijk nog belangrijker onafhankelijke instantie gekomen voor burgers die klachten hebben over bestuursorganen. Ook op het gebied van de financiën en het fonds ten aanzien van economische stabiliteit zijn afspraken nog niet nagekomen. Welke lessen trekt het kabinet uit het feit dat er weliswaar dingen goed zijn gegaan met Aruba, maar dat er toch ook een heleboel dingen zijn blijven liggen, dan wel dat niet altijd voor de logische aanpak is gekozen? Welke lessen trekt het kabinet daaruit voor de verzelfstandigingsprocessen die op dit ogenblik plaatsvinden met betrekking tot Curaçao en Sint Maarten? Ik kan daarbij ook al zeggen dat de bijzondere aandacht van mijn fractie uitgaat naar het verzelfstandigingsproces in Sint Maarten. Mijn fractie wacht met belangstelling beantwoording van de leden van het kabinet af.