Met dit wetsvoorstel wordt een nieuw stelsel inzake de heffing en inning van griffierechten in burgelijke zaken ingevoerd. Griffierechten worden geheven door de griffie van de gerechtelijke instantie waar de zaak aanhangig is, van de daarbij betrokken partijen.
De uitgangspunten van het nieuwe stelsel zijn de vaststelling van vaste tarieven in alle zaken in plaats van een percentageregeling, een vast laag tarief voor on- en minvermogenden en de introductie van het uitgangspunt van inning van het griffierecht aan het begin van de procedure. Bij het opstellen van de nieuwe regeling golden als randvoorwaarden dat de toegang tot het recht voor de burger gewaarborgd moest blijven en dat de overheidsinkomsten uit de heffing van griffierechten op peil zouden blijven met de kosten van de rechtspraak.
Mevrouw Westerveld (PvdA) voerde namens GroenLinks het woord.

Wij willen onze inbreng beginnen met
begrip uit te spreken voor de intentie van dit
wetsvoorstel om naar wegen te zoeken om de
maatschappelijke kosten van het procederen binnen
de perken te houden zonder de toegang tot de
rechter in gevaar te brengen. We hebben ook
waardering voor de creativiteit waarmee met dit
wetsvoorstel geprobeerd is, deze twee heren te
dienen, maar wij hebben tegelijk wel aarzelingen of
dit ook gelukt is.
Ik begin met het onderdeel waarover mijn
fractie in de schriftelijke voorbereiding een aantal
vragen heeft gesteld, het naar voren halen van het
incassorisico. Deze term is een eufemisme voor het
in de gerechtelijke procedure buitenspel zetten van
de burger die niet tijdig aan zijn financiële
verplichtingen voldoet. Deze regel werkt vooral
hard uit in het bestuursrecht, met zijn fatale
termijnen. In het privaatrecht loopt dit doorgaans
niet zo'n vaart, maar ook daar kan het voorkomen
dat te laat betalen betekent dat een vordering niet
meer kan worden ingesteld, of een verweer niet
meer kan worden ingebracht.
Dat brengt mij gelijk tot de kern van het
bezwaar. Mijn fractie vraagt zich af of het
ontnemen van de mogelijkheid om een zaak aan de
rechter voor te leggen vanwege het feit dat het
toegangskaartje tot de rechtsgang niet op tijd is
betaald, wel toelaatbaar is. Geen misverstand, mijn
tractie bepleit niet dat de rechter het geding in zo'n
geval maar moet behandelen en dat de geleverde
"dienst", zoals de minister rechtspraak belieft te
noemen, dan dus onbetaald blijft. Het gaat ons om
het disproportionele tussen het in verzuim zijn van
betaling en een onherroepelijk verlies van de
mogelijkheid, het geding aan de rechter voor te
leggen of door de rechter gehoord te worden.
De minister verwijst ter onderbouwing van
zijn "niets-aan-de-hand"-antwoord naar eerdere
jurisprudentie van het Europese Hof. Jurisprudentie
is in dit verband een wat groot woord. Het gaat,
naar wij hebben begrepen, om één uitspraak waarin
wel strijd werd aangenomen met artikel 6 EVRM,
maar vanwege de disproportionele hoogte van het
verschuldigde griffierecht. Vervolgens bouwt de
minister zijn standpunt over de toelaatbaarheid van
het voorgestelde systeem op rond deze uitspraak,
omdat het Hof daarin ook gezegd heeft dat het
heffen van griffierecht als zodanig niet in strijd is
met artikel 6 EVRM. Maar dat is toch echt anders
dan de vraag of een systeem zoals wij zullen
invoeren, wel aan de maat is.
Mijn fractie blijft na de schriftelijke
beantwoording dan ook zitten met het gevoel dat
hier wel erg bagatelliserend wordt gedaan over een
serieus maatschappelijk probleem. Wij begrijpen
ook niet waarom de minister datgene wat wij graag
willen weten niet onderzocht wil zien, temeer nu
zo'n onderzoek niet echt tijds- of arbeidsintensief
hoeft te zijn. De woordvoerder van de VVD-fractie
refereerde daar ook al aan in het kader van de
griffierechten in het burgerlijk recht. De
rechtbanken registreren al vrij veel. Dit systeem -
hoeveel klagers worden uit de procedure geweerd
omdat ze het griffierecht niet of niet op tijd betaald
hebben - zal echt geen groot beslag op de tijd van
de griffie leggen.
Een tweede opmerking van de minister is
dat het onderzoek niet nodig is, want hem hebben
nimmer signalen bereikt dat het systeem van
voorfinanciering in het bestuursrecht tot serieuze
problemen leidt. Mijn fractie wil de minister voor dit
uitblijven van signalen graag een verklaring
aanreiken en daarbij tevens aangeven waarom het
feit dat die signalen niet doorkomen, niet betekent
dat er geen probleem is. Elke rechtbank, ook de
Centrale Raad van Beroep en ook de Raad van
State doen voortdurend zaken af met een
kennelijke niet-ontvankelijkverklaring, een "kno'tje"
in het jargon. De grief is te laat binnengekomen of
de klager of de appellant verzuimde het griffierecht
te betalen. Tot voor kort hanteerde de Raad van
State de regel dat de burger die op eerste
aanmaning niet betaalde niet-ontvankelijk werd
verklaard. Dat kon erna ook niet meer
geredresseerd worden: one strike and you're out,
dus.
Intussen is de raad uit een oogpunt van
rechtseenheid overgestapt op het ietsje
cliëntvriendelijker systeem van de Centrale Raad
van Beroep en het College van Beroep voor het
bedrijfsleven, waarin de burger eenmaal de kans
krijgt om zijn verzuim goed te maken. Dat de Raad
van State dat is gaan doen, is nieuws en wordt dus
gepubliceerd. Wat vervolgens niet gepubliceerd
wordt - want dit is voor de rechtspleging geen
nieuws - zijn de tientallen, misschien wel
honderdtallen kno'tjes per week die verspreid over
de verschillende rechtbanken worden uitgesproken.
We weten dat dus gewoon niet.
Wel verschijnen af en toe in het Advocatenblad, dat
ik vanuit een andere hoedanigheid ook wel eens
raadpleeg, beslissingen van de tuchtrechter voor
advocaten over zaken waarin de advocaat van zijn
voormalige cliënt een klacht aan zijn broek krijgt.
Uit die uitspraken blijkt dat de tuchtrechter het de
advocaat niet aanrekent als hij een beroepstermijn
heeft laten verlopen, omdat zijn cliënt hem nog
geen voorschot heeft betaald voor de
advocaatkosten en voor het griffierecht dat voor het
in gang zetten van de procedure verschuldigd is.
Ergo, de advocaat stelt geen beroep in, de
beslissing wordt onherroepelijk, de burger dient een
klacht in en de tuchtrechter zegt: dan had u maar
op tijd moeten betalen. Ook dat element is één
keer nieuws, wordt vervolgens vaste jurisprudentie
en verdwijnt vervolgens in het geheugen van
degenen die in het bestuursrecht van de hoed en de
rand weten. Als sluitstuk krijgt de burger, die na
een kno' tje juridisch advies inwint te horen dat hier
niets aan te doen is. Lex dura, sed lex. Die
aantallen kennen we evenmin, want ook dat wordt
nergens geregistreerd. En doordat dit allemaal gaat
zoals het gaat, kan de schijn dat hier niets aan de
hand is ons lelijk bedriegen.
Wie rechtspraak en geschilbeslechting
markttechnisch benadert, zal hier geen probleem
mee hebben, maar vanuit een rechtsstatelijk
uitgangspunt is de benadering van rechtspraak als
"product" op zijn minst genomen problematisch.
Het antwoord van de minister op de vraag over
artikel 6 EVRM heeft ook iets van een
cirkelredenering. Het Europese Hof acht het heffen
van griffierechten toelaatbaar, aldus de minister,
zolang het daardoor gegarandeerde recht op
toegang tot de rechter niet in de kern wordt
aangetast. En dus, zo lijkt hij te vervolgen, is het
systeem waar wij in Nederland mee werken, niet
problematisch. Maar het gaat nu juist om de
woorden "zolang" en "in de kern aangetast
worden". Aan het Hof is nimmer de vraag
voorgelegd of een systeem dat op het te laat
betalen de sanctie stelt van een niet herroepbare
uitsluiting, EVRM-proof is. Dat weten we dus niet.
Wel weten we uit de resultaten van onderzoek in
een aantal landen dat de minister aan deze Kamer
beschikbaar stelde, dat procederen tegen de
overheid in alle onderzochte landen een
uitzonderingspositie inneemt. We weten dat een
goede vergelijking nauwelijks mogelijk is en dat ons
land zich onderscheidt door het feit dat in
bestuurszaken het hele griffierecht moet worden
betaald, ook door de laagstbetaalden, terwijl de wet
niet voorziet in de mogelijkheid voor dit laatste deel
vrijstelling te verkrijgen. In Engeland en Schotland,
waar bestuurszaken bij tribunals zijn
ondergebracht, worden voor dit soort zaken in het
geheel geen griffierechten geheven en bestaat er
dus ook geen "wanbetalersvalkuil".
Mijn fractie vraagt de minister nogmaals om
in het komende jaar te laten registreren hoeveel
potentiële klagers door deze valkuil zijn afgehouden
van de weg naar de rechter, opdat wij eens en voor
al weten hoeveel rechtzoekenden ons systeem
buiten de rechtsgang plaatst door de combinatie
van hun eigen onhandigheid en het systeem van
voorfinanciering.
Mijn fractie heeft in dit verband ook een
vraag gesteld over de monopoliepositie van de
overheid in het bestuursrecht, die de regels stelt,
de rechtsgang bepaalt en de voorwaarden dicteert.
In antwoord op deze vraag geeft de minister aan
dat er in veel gevallen alternatieven zijn, zoals
mediation of geschiloplossing door een
geschillencommissie. Dat antwoord is niet echt
bevredigend. Zoals de minister zal weten is de
Algemene wet bestuursrecht zo ingericht dat de
burger die verzuimt bezwaar te maken of beroep
aan te tekenen, tegen een rechtens onaantastbare
beslissing aankijkt. Anders gezegd: op het moment
dat de burger van een bestuursorgaan een besluit
ontvangt, zal hij als hij daartegen wil protesteren
wel naar de rechter móéten. Het bestuursorgaan en
niet de burger is hier leidend.
Tot zover onze aanpalende vragen over het
bestuursrecht. Ik kom nu bij een inhoudelijk
bezwaar tegen de voorgestelde wijziging in het
burgerlijk procesrecht. Dit bezwaar betreft de
gevolgen van het voorstel voor burgers met
problematische schulden tegen wie een
kostenveroordeling is uitgesproken op vordering
van een bedrijf. In antwoord op vragen van de SPfractie
geeft de minister aan dat de tarieven niet
van dien aard zijn dat het voor onvermogenden
onmogelijk wordt zich in een juridische procedure
te verweren. Dat antwoord is juist, maar daar ging
de vraag niet over. De zorgen die op dit punt zijn
uitgesproken betreffen het feit dat de
doorberekening van de hogere bedrijfstarieven aan
de gedaagde partij een veroordeling door de
rechter kunnen veranderen van een klap in het
gezicht tot een mokerslag. €105 bij vorderingen tot
€500, €280, ofwel het viervoudige van het
griffierecht voor on- en minvermogenden voor
vorderingen tot €5.000 en voor vorderingen
daarboven tot €12.500 het vijfvoudige van wat de
rechtzoekende zonder middelen van bestaan zelf
aan griffierecht kwijt is. Is dát bij een
verstekveroordeling nog proportioneel? Voor alle
duidelijkheid, het gaat hier niet om een
belemmering van de toegang tot de rechter, het
gaat om een regeling waarvan het doel legitiem is,
maar de bijwerking zeer schadelijk.
De aantallen zijn hierbij tevens van belang.
Uit cijfers van de Raad voor de rechtspraak blijkt
dat de kosten van rechtspraak in kantonzaken
relatief laag zijn, juist vanwege de grote aantallen
verstekveroordelingen. Die drukken de gemiddelde
kosten per zaak en dat komt door de hoge
aantallen bij verstek veroordeelde burgers die
achter dit cijfer schuilgaan. Burgers met, zoals
hulpverleningsinstanties die ons benaderden
benadrukken, problematische schulden. De
incassobureaus, de deurwaarders en alle andere
spelers op het terrein van de achterstallige
betalingen moeten voor het "cashen" van hun
vordering langs de rechter en halen daar veel tot
zeer veel verstekveroordelingen op. We hebben het
hier dan ook over een majeur probleem dat met dit
wetsvoorstel vergroot zal worden.
In dit verband moet ons van het hart dat
het beleid van de regering ons wat tegenstrijdig
voorkomt. Momenteel ligt bij de Tweede Kamer een
wetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering voor in verband met de
normering van de vergoeding voor kosten ter
verkrijging van voldoening buiten rechte. Dit
wetsvoorstel is mede ingegeven door de
overweging - ik citeer de memorie van toelichting -
- dat natuurlijke personen en eenmanszaken
bescherming behoeven tegen onredelijke
incassokosten, en dat de huidige wettelijke
waarborgen, zoals een toetsing door de rechter op
basis van de dubbele redelijkheidstoets,
tekortschieten. Waarom geldt die overweging dan
niet voor de met dit wetsvoorstel voorgestelde
verhoging van het griffierecht voor bedrijven, dat
bij verstekveroordelingen zonder meer wordt
doorberekend aan, jawel, natuurlijke personen en
eenmanszaken? Kan de minister dit uitleggen?
Mijn fractie begrijpt en onderschrijft ook dat
de kostenneutraliteit in dit wetsvoorstel is gezocht
door het duurder maken van de rechtspleging voor
bedrijven. Zij begrijpt niet waarom daarbij niet is
omgezien naar een wat genuanceerder systeem,
zodat de hogere tarieven voor bedrijven niet
uiteindelijk neerslaan bij de burger die het systeem
beoogt te ontzien. Deze vraag is niet nieuw. Hij is
de minister van verschillende kanten en in
verschillende toonaarden gesteld. Wij zijn dan ook
benieuwd naar wat hij hierover vandaag aan ons te
melden heeft. Wij zijn vooral benieuwd naar zijn
antwoord op de vraag of hij mogelijkheden ziet om
deze wat ik maar zal noemen systeemfout in dit
wetsvoorstel te herstellen.
Voorzitter. Ik rond af. Mijn fractie meent
dat de regering het streven om burgers ertoe te
bewegen hun rechtsvragen zelf aan de rechter voor
te leggen - dat is een ander streven van dit
ministerie - moet onderstrepen door een
cliëntvriendelijker procesrecht. Onze vraag over het
onderzoek naar de omvang van de valkuil in het
bestuursrecht is mede door deze overweging
ingegeven. Wij juichen het streven van de minister
toe om de toegang tot de rechter voor de burger
met de smalle beurs veilig te stellen op het moment
dat de griffierechten omhoog gaan. Wij menen
tegelijkertijd dat de weg daarnaar toe moet worden
vormgegeven met een open oog voor alle effecten
en neveneffecten. Wij hopen op dit punt op enige
creativiteit van de kant van de minister.