De politiewet 200. regelt de invoering van één landelijk politiekorps. Met deze nationale politie wil de regering de politie professioneler maken en meer mogelijkheden geven om Nederland veiliger te maken. Door het vormen van één eenheid wordt de politie efficiënter en effectiever en krijgen ze meer tijd voor uitvoerende taken. GroenLinks heeft op 3 juli tegen dit wetsvoorstel gestemd, waarbij Tineke Strik een stemverklaring heeft afgelegd. lees haar stemverklaring en haar bijdrage in het debat.

Met dit voorstel wordt het beheer van de politie vereenvoudigd. Het gezag en de taken en bevoegdheden van de politie worden niet aangepast.  De minister van Veiligheid en Justitie wordt verantwoordelijk voor het beheer van de nationale politie. Aan het hoofd van de organisatie staat één korpschef. De 25 regiokorpsen, het Korps landelijke politiediensten gaan op in één korps dat bestaat uit 10 regionale eenheden en één of meer landelijke eenheden voor de uitvoering van de politietaak.

Tijdens een openbare informatiebijeenkomst op 15 mei is ondermeer gesproken over de meerwaarde van een op nationale schaal georganiseerde politie, de territoriale indeling van de politie, de positie van de regioburgemeester, de ministeriële verantwoordelijkheid voor de politie, de verdeling tussen ordehandhaving en strafrechthandhaving, de prestaties in de strafrechtketen en het implementatietraject van dit wetsvoorstel.

De stemverklaring van senator Tineke Strik:

Vorige week hebben we een uitgebreide behandeling gehad van de voorliggende politiewetten. Althans de wetsvoorstellen zoals ze nu voorliggen. Want het is duidelijk dat het wetsvoorstel zoals we er nu over stemmen, niet de uiteindelijke wet zal worden. De minister heeft een trits aan fundamentele wijzigingen in het vooruitzicht gesteld, die hij noodzakelijk acht voor het bereiken van een evenwichtige en heldere nieuwe politiewet.

Voorzitter, wij zijn in principe niet tegen de omvorming naar een landelijke politie, maar achten, met de minister, daarvoor de voorgestelde wijzigingen wel een essentiële voorwaarde. We hebben er daarom op aangedrongen om de wijzigingsvoorstellen met spoed te behandelen, en te wachten met een eindafweging van het wetsvoorstel als we de concrete invulling van de wijzigingsvoorstellen hebben gezien en deze door de Tweede Kamer zijn aangenomen.

We betreuren het deze mogelijkheid nu niet te hebben. Het past niet bij de taakopvatting van de Eerste Kamer om een onvoldragen voorstel toch in stemming te brengen, en naar de mening van onze fractie is een dergelijke werkwijze voor het werkveld evenmin werkbaar en verantwoord. Wij zien ons daarom gedwongen nu tegen het huidige wetsvoorstel te stemmen.

De spreektekst van Tineke Strik in het debat:

Voorzitter. Aan mij de eer om deze avondlijke reflectie op dit wetsvoorstel af te sluiten. Het onderwerp dat vanavond op de agenda staat is om twee redenen interessant. Enerzijds vanwege de inhoud van het voorstel; de omvorming van de politieregio's in één nationale politie is immers een majeure operatie met veel implicaties. Anderzijds beleven wij vanavond een staatsrechtelijk unicum. Hoewel de minister nog vele ingrijpende wijzigingen van dit voorstel heeft aangekondigd, vangt de plenaire behandeling vandaag toch al aan. Het wetsvoorstel dat we bespreken, is dus een incompleet voorstel, of in elk geval halfbakken. Mijn fractie had de voorkeur gegeven aan een volwaardige behandeling op het moment dat we het hele voorstel voor ons zouden hebben liggen; pas dan viel een goede afweging te maken en waren alle implicaties te overzien. De wijzigingen die in het vooruitzicht zijn gesteld, zijn immers niet bepaald technisch van aard; de inhoud van de wijzigingen bepaalt onder andere het niveau van checks and balances. Het gaat bijvoorbeeld om de reikwijdte van de wettelijke taken van de korpschef, de verhouding van de korpschef tot de minister, de mogelijkheden tot parlementaire controle over het beheer van de politie, de wijze van benoeming van de regioburgemeester en diens verantwoording, en de invloed van het gezag op het beheer. Het valt te prijzen dat de minister aan de zorgen van deze Kamer tegemoet heeft willen komen met de aangekondigde wijzigingen, maar de zorgvuldigheid vereist dat wij de voorstellen eerst in concreto kunnen beoordelen, alvorens wij ons eindoordeel over deze wet geven. Wie dat niet wil, acht de bezwaren kennelijk overkomelijk. Allereerst enkele opmerkingen over het wetsvoorstel zelf. De regering heeft veel en diverse soorten doelstellingen aan dit wetsvoorstel gehangen -- dat is al eerder gememoreerd -- maar in de nadere memorie van antwoord naar aanleiding van vragen van de PvdA-fractie, heeft de regering deze beperkt tot twee kerndoelstellingen: een politieorganisatie die meer dan nu kan bijdragen aan de veiligheid van Nederland en die meer ruimte geeft aan de professionaliteit van de politie. De vergroting van de effectiviteit en afname van de administratieve lasten zijn daarvoor belangrijke middelen, aldus de minister. Deze kerndoelstellingen brengen duidelijkheid in de discussie. Wij onderschrijven de twee doelen van de regering, maar wij betreuren het dat de betere democratische inbedding niet langer een leidend motief is voor deze wetswijziging. De gebrekkige democratische legitimiteit is immers al als een pijnpunt ervaren zolang het huidige bestel bestaat. De politie moet, als uitvoerder van het geweldsmonopolie van de staat, niet alleen dicht bij de burger staan, maar ook onder controle staan van die burger. Dat hierin verbetering optreedt, is voor onze fractie een belangrijk criterium bij de eindafweging met betrekking tot dit wetsvoorstel. Mijn fractie begrijpt daarom ook niet dat de minister dit doel gaandeweg de behandeling van het voorstel kennelijk heeft gedegradeerd. Bij de indiening was dit namelijk, naast de slagvaardigheid, het hoofddoel. Graag een toelichting van de minister hierop. Ik ga verder over de grotere effectiviteit. Mijn fractie onderschrijft het standpunt van de regering dat een samenwerking tussen 26 korpsen, ieder met een behoorlijke mate van autonomie, de slagvaardigheid negatief kan beïnvloeden. Het ICTprobleem is het meest in het oog springende probleem. De minister heeft dit terecht naar zich toe getrokken, ook zonder wetswijziging. Meer uniformiteit in werkafspraken en systemen en een betere informatie-uitwisseling kunnen de samenwerking versnellen en effectiever maken. De grote vraag is echter of de sprong naar een nationale politie daarvoor noodzakelijk is. Zou niet kunnen worden volstaan met het verder centraliseren van beheeraspecten? Ik denk hierbij ook aan uitbreiding van het politiedienstencentrum en aan, op deelterreinen, een verdergaande bovenregionale of interregionale samenwerking, bijvoorbeeld bij opsporing of specialismen. Eventueel had in het aantal korpsen gesneden kunnen worden. Welke voordelen heeft de rigoureuze stap naar nationalisatie die de regering nu wil gaan zetten? Zal de veelgelaagde besluitvorming, die het risico van bestuurlijke drukte in zich bergt, wel de gewenste slagvaardigheid realiseren? En is de betrokkenheid van het lokale bestuur bij de politieorganisatie wel te garanderen bij nationalisering van de politie? Terwijl de lokale betrokkenheid zou kunnen verminderen, heeft de minister een betere lokale inbedding van de politie steeds als belangrijk doel geformuleerd; althans tot het nadere memorie van antwoord. De politie zou dichter bij de burger komen te staan, omdat de lokale doelen en prioriteiten de basis vormen voor de afspraken in de driehoek, en die worden immers door de gemeenteraad vastgesteld, zo stelde de minister. Mijn fractie is er niet van overtuigd dat dit het geval zal zijn. Is niet nu al de praktijk dat de afspraken over de inzet in de lokale driehoek worden gemaakt? De regering wil de burgemeester geen beslissende stem geven over deze inzet, omdat dit ertoe zou kunnen leiden dat de officier van justitie zijn verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke handhaving niet zou kunnen waarmaken. Dus wat is nu precies het vernieuwende element? Mijn fractie ziet zelfs redenen om te vrezen dat de invloed van de burgemeester op de lokale politie-inzet in zijn gemeente zelfs vermindert en dat de lokale inbedding eveneens vermindert. Hoewel de minister aangeeft dat de zeggenschap over de politie-inzet aan het gezag is, mag de burgemeester deze niet volledig bepalen, Wij denken dat dit in grote mate zelfs niet aan de gezamenlijke lokale driehoek zal zijn. Die inzet is namelijk afgeleid uit de veiligheidsplannen, die vooral in het regionaal overleg en uiteindelijk door de minister van Veiligheid en Justitie worden bepaald. Het is mijn fractie nog steeds niet duidelijk hoe de regering meent te kunnen voorkomen dat de landelijke prioriteiten sturend zullen zijn ten aanzien van de besluiten over de capaciteitsverdeling van de politie. De keuzes die in het landelijke beleidsplan worden gemaakt, zullen uiteindelijk toch ook de capaciteit bepalen die wordt toebedeeld aan de verschillende regio's? In de regionale of lokale veiligheidsplannen kunnen dan wel prioriteiten worden gesteld, maar tot op welke hoogte daarnaar kan worden gehandeld, hangt toch af van de toebedeelde capaciteit. Dus ook de mate waarin een officier van justitie gehoor kan geven aan de wens van de burgemeester in de driehoek hangt primair af van de besluiten die de minister neemt over de inzet, en voor een ander deel van de korpschef. Mijn fractie heeft overigens vernomen dat er van een periodiek driehoeksoverleg lang niet altijd sprake is. Kan de minister dit bevestigen? Zo ja, kan hij de redenen daarvoor noemen? Koestert hij de verwachting of wil hij stimuleren dat dit na de aanneming van het wetsvoorstel meer zal gebeuren, vooral ook om de lokale inbedding te garanderen? Is er in elk geval de garantie dat er een driehoeksoverleg plaatsvindt als een burgemeester daarom verzoekt? De Raad van State heeft een aantal voorstellen gedaan die de democratische inbedding op lokaal niveau naar onze mening wel kunnen verbeteren. Ik noem het behoud van het instemmingsrecht van de burgemeester met de benoeming van de korpschef, een bepaald percentage van de inzet van de capaciteit dat niet door de minister wordt bepaald en de wettelijke waarborg voor de burgemeester met betrekking tot een bepaalde inzet bij evenementen of andere activiteiten. De minister heeft al deze voorstellen niet overgenomen. Wij horen graag een toelichting van de minister hierop. Over de veiligheidsplannen het volgende. Mijn fractie is positief over de wettelijke verankering van het vierjarige integrale veiligheidsplan dat de gemeenteraad zal vaststellen. Hierbij kunnen de meest uiteenlopende beleidsdoelstellingen die een veiligheidsaspect in zich hebben, met elkaar worden verbonden en kunnen ook preventie en repressie op een inzichtelijke manier met elkaar worden verbonden. Toch is het mijn fractie niet duidelijk hoe groot de manoeuvreerruimte voor een gemeente daadwerkelijk is. De meest bepalende factoren worden ook hier weer immers elders bepaald. Ik noemde al de factor capaciteit, maar ook beleidsprioriteiten worden op andere niveaus gesteld. Volgens de minister hoeven de landelijke beleidsprioriteiten niet door de gemeenteraad in acht te worden genomen bij de vaststelling van het integraal beleidsplan. Maar is dat indirect niet wel degelijk het geval? Die integrale veiligheidsplannen vormen de basis voor het regionale beleidsplan. Hieruit zou de bottom-up approach spreken. Maar het regionale plan wordt wel beïnvloed door de landelijke beleidsdoelstellingen. Wijzigingen in de regionale plannen zullen leiden tot een aanpassing van het regionale veiligheidsplan. Als de gemeentelijke en het regionale veiligheidsplan zo met elkaar verknoopt zijn, dan is toch zeker niet te vermijden dat ook landelijke beleidsprioriteiten via de regionale plannen hun effect hebben op de lokale prioriteiten? Zullen gemeenteraden zich daardoor niet gedwongen kunnen zien om hun prioriteiten halverwege de termijn bij te stellen? Of moeten zij toezien hoe niet al hun prioriteiten waargemaakt kunnen worden? Graag een toelichting op de verhoudingen tussen deze drie niveaus. De heer Koole (PvdA): U waardeert het dat de regionale veiligheidsplannen wettelijk worden vastgelegd. Maar bent u het niet met mij eens dat die lokale plannen veel breder zijn dan de fysieke veiligheid die voor de politie van belang is, aangezien een van de elementen van dat plan de sociale veiligheid is? Voor dat element is in de organisatie van de politie nu eenmaal relatief weinig aandacht? Zouden wij met andere woorden niet tegelijkertijd wettelijk moeten vastleggen dat de sociale veiligheid naast de fysieke veiligheid uitdrukkelijk ook een doelstelling is van de politie? Mevrouw Strik (GroenLinks): Dat is een goed punt. Ik wees er niet voor niets op dat het integrale karakter van de veiligheidsplannen zo belangrijk is. Preventie en repressie moet je inderdaad met elkaar verenigen om het hele proces van de veiligheid te kunnen verbeteren. Ik ben het helemaal met u eens dat ook de politie daarbij een belangrijke rol kan spelen. Voorzitter. Tot nu toe is het beeld gerezen van een regioburgemeester die ergens halverwege de organisatie zweeft, zonder voldoende verankering in het lokale bestuur en zonder doorzettingsmacht bij de landelijke lijnen. Bovendien wordt deze figuur grote verantwoordelijkheden toegedacht, maar weinig concrete bevoegdheden toebedeeld. De regering heeft aangekondigd te komen met een wetsvoorstel dat de burgemeesters in de regio meer bevoegdheden toekent dan de regioburgemeester. Ze doen een aanbeveling aan de minister over welke burgemeester uit hun midden zou moeten worden aangewezen als regioburgemeester. Verder kan hij of zij op aanbeveling van de burgemeesters van zijn of haar functie worden ontheven. Bovendien legt de regioburgemeester verantwoording af aan de burgemeesters in de regionale eenheid. Burgemeesters worden op die manier beter in staat gesteld om verantwoording aan hun gemeenteraad af te leggen, maar het voorstel vergroot niet de bevoegdheid van de regioburgemeester zelf. Sterker nog: hij wordt in feite afhankelijker van de andere burgemeesters. Er is daardoor immers altijd de dreiging van een mogelijke ontheffing. Is het dan nog wel een versterking van zijn positie? Mijn fractie denkt in ieder geval van niet, want hij wordt hierdoor nog meer een vooruitgeschoven post met een tijdelijk mandaat. Kan de minister mij schetsen hoe zo'n procedure eruit komt te zien, zowel die voor de voordracht voor een benoeming als die voor een ontheffing? De mogelijkheid om een andere burgemeester aan te bevelen dan die van de grootste gemeente in de regio lijkt mijn fractie vooral een vorm van papieren democratie. Een andere burgemeester aanbevelen zal immers overkomen als een diskwalificatie van de burgemeester die er volgens de huidige criteria voor in aanmerking zou moeten komen. Dat lijkt mij zo schadelijk voor de verhoudingen dat er niet snel een andere kandidaat naar voren zal worden geschoven. Waarom heeft de minister er niet voor gekozen om de regioburgemeester meer bevoegdheden te geven dan de minister? Het is een meer algemene conclusie van mijn fractie dat de minister de Kamer vooral tegemoet is gekomen door het afkalven van bevoegdheden van anderen. De meeste voorstellen richten zich op de verhouding tussen korpschef en minister. Er leefden dan ook nogal wat zorgen in de senaat. Wie controleert bijvoorbeeld de korpschef? Kan de minister wel volledige ministeriële verantwoordelijkheid dragen? Moet de minister wel een eigen rechtspersoon worden? De minister kiest ervoor om de korpschef ook bij zijn leidinggevende taken onder curatele te stellen. De korpschef mag immers niet langer de ontwerpen vaststellen van de jaarrekening, de begroting, het beheersplan, het jaarverslag en de meerjarenraming. Mijn fractie vraagt zich af of dat eigenlijk niet de crux van de ministeriële verantwoordelijkheid voor het beheer is? Gaat de minister niet al te veel de bedrijfsvoering die de leidinggevende toekomt, naar zich toe trekken? Het is echt een vraag voor mijn fractie waar de grens komt te liggen tussen enerzijds het beheer en de bedrijfsvoering anderzijds. Wanneer kun je spreken over een gezonde verhouding? Hoe moet die taakverdeling eruit komen te zien? De minister noemt als doelstelling dat de organisatie meer ruimte moet bieden aan de professionals, de vakmensen. Dat geldt natuurlijk ook voor de minister en zijn verhouding tot de politieorganisatie. De wijzigingsvoorstellen roepen dus alleen maar meer vragen op over de ratio en het nut van de keuze voor een eigenstandige rechtspersoon. Tegelijkertijd lossen deze voorstellen niet het probleem op dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor het beheer maar moeilijk kan worden waargemaakt. Ik krijg dan ook graag een toelichting op wat de minister precies beoogt met de door hem aangekondigde voorstellen. Voor mijn fractie moet het glashelder zijn dat de keuzes bij de capaciteitsinzet van de politie en het gebruik van het geweldsmonopolie bij het gezag liggen. Daarover moet het gezag immers democratische verantwoording afleggen. Voor het overige gaat het mijn fractie niet zozeer om de controle op de bedrijfsmatige aspecten als wel om de wijze waarop de politie invulling geeft aan haar taken. Op welke manier wordt er op kwaliteit gestuurd? Op welke manier kan daarbij de mogelijkheid voor democratische controle op alle niveaus worden geborgd? Is er wel onafhankelijk toezicht op de politie? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de manier waarop de politie gebruikmaakt van haar bevoegdheid om dwang toe te passen, de manier waarop de politie omgaat met kwetsbare mensen en de manier waarop de politie omgaat met discriminatie binnen de eigen organisatie. Het handelen van de politie zou naar mijn mening onderworpen moeten zijn aan een onafhankelijke toets door een onafhankelijk orgaan. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een commissie van toezicht zoals die bij de AIVD. Deze commissie van toezicht rapporteert aan de minister en aan de Kamer. Hoe beoordeelt de minister een dergelijke constructie voor de politie? Kan hij ook iets zeggen over de manier waarop de controle op de AIVD is vormgegeven? Dat is immers een organisatie die enige overeenkomst met de politie heeft. Zo vallen beide organisaties onder de verantwoordelijkheid van de minister en hebben ze beide ingrijpende bevoegdheden ten opzichte van burgers. De heer Thom de Graaf (D66): Volgens mij is er een fundamenteel verschil met de AIVD. In het geval van de AIVD gaat het immers vaak om werkzaamheden en informatie die niet openbaar kunnen worden gemaakt. De politie moet op haar beurt natuurlijk in beginsel transparant zijn. Daarbij zijn twee controlemechanismes in beeld. De taken onder het gezag van de burgemeester uitgeoefend worden gecontroleerd door de gemeenteraad, een democratisch orgaan dat hier als uw commissie van toezicht functioneert. Het strafrechtelijke optreden wordt via het Openbaar Ministerie en de minister gecontroleerd door de Staten-Generaal. Waarom hebben wij dan eigenlijk nog een aparte commissie van toezicht nodig? Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik weet niet of het een commissie van toezicht moet worden. Ik zoek naar een mogelijkheid om onafhankelijk toezicht te organiseren en wel op zo'n manier dat er vervolgens aan de Kamer of aan een lagere volksvertegenwoordiging kan worden gerapporteerd. Ik zoek nu juist naar zo'n mogelijkheid, omdat ik die transparantie zo belangrijk vind. Ik vind het onvoldoende dat alleen de minister een controletaak heeft en daarom zoek ik naar een andere vorm van onafhankelijk toezicht. Die controle heeft dan niet zozeer betrekking op de beheersaspecten als wel op de manier waarop de politie gebruikmaakt van haar bevoegdheden. De heer Thom de Graaf (D66): Daarom stel ik mijn vraag ook. Ik heb op zichzelf niets tegen extra toezicht, maar dat komt dan wel bovenop de controle door de inspectie, de gemeenteraden, de gezagsdragers, de minister en het parlement. Volgens mij is dat genoeg en daarom ben ik zo benieuwd naar de redenen waarom u met dit voorstel komt. Mevrouw Strik (GroenLinks): In de huidige constructie neemt de minister een monopoliepositie in. Hij heeft een centrale positie en stuurt de politie eigenlijk in zijn eentje aan. Een onafhankelijk orgaan zou de Kamer dan ook kunnen helpen bij haar controlerende taak, aangezien die andere inzichten kan hebben in de wijze waarop de politie zich van haar taken kwijt. Maar goed, ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister op mijn voorstel. De heer Koole (PvdA): In de nadere memorie van antwoord staat het voorstel te komen tot een onafhankelijke auditcommissie. In die commissie komen experts te zitten die de minister moeten adviseren. Ik heb gevraagd waarom die adviezen alleen naar de minister gaan, want dat advies zou natuurlijk ook de Kamer kunnen helpen. Als die adviezen ook naar de Kamer worden gestuurd, is dan niet voldaan aan uw wens? Mevrouw Strik (GroenLinks): Ik weet niet zo goed wat de reikwijdte is van een onderzoek door een auditcommissie. Dat kan ook gaan over bedrijfsmatige aspecten. Mijn fractie is geïnteresseerd in een toets op hoe met bevoegdheden en klachten wordt omgegaan. Als dat allemaal valt onder de reikwijdte van zo'n auditcommissie, dan kan dat een oplossing zijn. Het ligt er dan wel aan hoe onafhankelijk zo'n auditcommissie is. Dit kabinet heeft er twee jaar geleden voor gekozen om het beheer van de politie bij één minister te leggen. In dit wetsvoorstel wordt dat verder wettelijk verankerd. Verschillende fracties hebben gevraagd naar de risico's en de effecten daarvan. Nu, na twee jaar, zou daarin eigenlijk meer inzicht moeten zijn. De minister lijkt de zorgen over het gebrek aan checks and balances niet te delen, wat niet geruststellend is. Critici en de VNG wijzen op het gevaar dat hierdoor het belang van inzet op strafrechtelijke handhaving domineert ten opzichte van het belang van de handhaving van de openbare orde en andere lokale prioriteiten. De minister van Veiligheid en Justitie wordt immers veel meer aangesproken op de strafrechtelijke keten terwijl de minister van BZK alle integrale belangen van de gemeentes behartigt en tegenwicht kan bieden aan de minister van Veiligheid en Justitie. Is de regering bereid om in de evaluatie nadrukkelijk aandacht te besteden aan de gevolgen van de sturing vanuit één ministerie en voor het nodige evenwicht in aandacht voor de verschillende taken van de politiek? Erkent de minister overigens wat vaak wordt geobserveerd, dat in de loop der jaren de nadruk is verlegd naar de strafrechtelijke handhaving? Hoe apprecieert hij dat? In zijn beantwoording is de minister tamelijk laconiek over de ontwikkeling dat de veiligheid in de openbare ruimte meer en meer wordt bewaakt door niet-politiefunctionarissen, namelijk de gemeentelijke toezichthouders en particuliere beveiligers. De minister zegt dat dit wetsvoorstel hierover niet gaat, maar dat ziet mijn fractie nu juist als een gemiste kans. Een ingrijpende wijziging als deze had de veiligheid van de publieke ruimte veel meer centraal moeten stellen. Nu biedt het wetsvoorstel in feite alle ruimte voor een verdere versterking van deze ontwikkeling. Een herbezinning op de kerntaken van de politie, op het evenwicht daartussen en op de omvang van de capaciteit van de politie, is naar de mening van mijn fractie hard nodig. Hoe vroeger, hoe liever. Ik hoor graag van de minister hoe hij het verdere pad van de wetsvoorstellen die hij heeft aangekondigd voor zich ziet. Mijn fractie beoordeelt dit wetsvoorstel graag samen met de andere wetswijzigingen. Zij heeft echter ook veel begrip voor het verlangen van de politiewereld om snel duidelijkheid te krijgen. Het is mijn fractie er dan ook veel aan gelegen om spoed te betrachten bij het indienen van die wetsvoorstellen. Verwacht de minister dat die gezamenlijk behandeld kunnen worden, ruim voor de inwerkingtredingdatum van 1 januari?