Het moet vreemd gaan als de Tweede Kamer unaniem instemt met een wetsvoorstel, terwijl verschillende fracties in de Eerste Kamer grote problemen hebben met dat wetsvoorstel. Toch is dat nu het geval met dit wetsvoorstel, dat op op 3 juli 2012 met algemene stemmen aangenomen werd door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 11 september 2012 ook met algemene stemmen aangenomen. GroenLinks stemde uiteindelijk voor, na enige aarzeling. Lees de spreektekst van Tof Thissen.
Voorzitter. Het moet vreemd gaan als aan de overzijde
de Tweede Kamer unaniem instemt met een wetsvoorstel
terwijl verschillende fracties in de Eerste Kamer
grote problemen hebben met dat wetsvoorstel.
Toch is dat nu het geval. Dit heeft te maken met
het feit dat wij nu eenmaal de chambre de réflexion
zijn, die nog eens goed kijkt naar de regeling en
naar de gevolgen, in dit geval voor de bestuurders
bij de decentrale overheden, provincies,
gemeenten, waterschappen, maar ook voor de
volksvertegenwoordigers aan de overzijde zelve.
Collega Ruud Koole heeft er al
behartigenswaardige woorden over gesproken.
Waarom is er een regeling voor politieke
ambtsdragers? Die is er om te voorkomen dat we
niet meer het beste uit de samenleving als politieke
ambtsdragers op die posities krijgen, die
noodzakelijk zijn voor de verdieping, de verbreding
en de borging van onze democratie, lokaal,
provinciaal, bij de waterschappen, maar ook
landelijk in de Staten-Generaal. Mensen die kiezen
voor het wethouderschap, mensen die ervoor
kiezen om gedeputeerde te worden, mensen die
kiezen voor het dagelijks bestuur bij een
waterschap en mensen die kiezen voor de Tweede
Kamer lopen ongelofelijk veel risico. Zij lopen het
risico dat ze voortijdig moeten aftreden. In de
vorige periode was dat ruim 30% van de
wethouders, als gevolg van politieke kwesties, van
politieke conflicten, maar ook van het hier en daar
niet echt goed functionerende collegiaal bestuur.
Wij moeten niet willen dat mensen niet meer kiezen
voor het wethouderschap of om een gedeputeerde
te zijn, zeker niet in een tijd dat er grote
decentralisaties komen naar de lokale overheid. Het
wordt steeds lastiger en complexer. Gemeenten
krijgen steeds zwaardere taken en
verantwoordelijkheden. Dat vergt het uiterste van
een professionele organisatie, de gemeentelijke
ambtenaren, en dat vergt het uiterste van het
lokale bestuur. Daar willen we de beste mensen
voor hebben, mensen die vaak hun baan opzeggen,
vaak nauwelijks meer een terugkeergarantie
hebben en alle politieke risico's lopen van dien.
De heer Engels (D66): Ik wil reageren op een
onderdeel uit het betoog van collega Thissen: het
afbreukrisico en het hoge percentage afgetreden
bestuurders. Hij noemde allerlei factoren, maar ik
miste één factor, namelijk dat soms het eigen
handelen van een bestuurder aanleiding kan zijn
voor een vroegtijdig vertrek. Dat lijkt mij een
relevante factor als ik goed om mij heen kijk. Dat
brengt de vraag met zich of het ook niet een aspect
is in deze materie dat bestuurders, voordat zij zo'n
publiek ambt aanvaarden, een eervol ambt, zelf
goed in de spiegel kijken of zij wel beschikken over
alle kwalificaties daarvoor.
De heer Thissen (GroenLinks): Niet alleen de
bestuurders zelf, maar ik hoop ook de
kandidatencommissies die de bestuurders moeten
selecteren. In dat opzicht heb ik wel enige ervaring,
namelijk met wat je over je heen krijgt als je niet
positief bent over een kandidaat. Het is blijkbaar
niet de bedoeling dat je dit publiek maakt. Ik ben
het dus eens met de heer Engels. In mijn schets
over het aftreden als gevolg van politieke conflicten
laat ik echter in het midden of de oorzaak daarvan
is gelegen in het opereren van de persoon zelve
dan wel in het feit dat het onderwerp dat hij of zij
naar voren heeft gebracht zo controversieel ligt in
de lokale samenleving dat een meerderheid van de
raad hem of haar de laan uitstuurt. Dat kan aan
beide aspecten liggen. Het vergt nogal wat
verantwoordelijkheidsbesef bij politieke partijen.
Mijn zorg is dat de werving en selectie niet
makkelijker worden als de risicoafdekking wordt
verkleind. Dat is het verhaal over de
risicoafdekking, de rechtszekerheid en de
zorgvuldigheid omtrent lokale bestuurders op het
moment dat zij kiezen voor het wethouderschap,
voor het dagelijks bestuur in een provincie of in een
waterschap en voor het Tweede
Kamerlidmaatschap.
Ik wil weleens weten wat de evaluatie van
de versobering in 2010, die er nog niet is, zou
opleveren. Zijn mensen eerder aan de slag gegaan
door die sollicitatieplicht en door de verkorting van
de uitkeringsduur? Is daar al zicht op? Hoeveel exwethouders
zijn nog werkloos? Hoeveel ex-Tweede
Kamerleden van de vorige periode, 2010, zijn nog
werkloos?
De heer Vliegenthart (SP): De heer Thissen weet
ongetwijfeld wat de versobering in het huidige
voorstel is. Dat is geloof ik 8 maanden. Nee, het
zijn 10 maanden, precies, het gaat van 12 naar 2
maanden.
De heer Thissen (GroenLinks): Men is van 48
maanden naar 38 maanden gegaan.
De heer Vliegenthart (SP): Ja, inderdaad, in plaats
van 4 jaar is het nu 3 jaar en 2 maanden. Hoe
groot denkt de heer Thissen zelf dat de impact
hiervan is bij de uiteindelijke afweging van een
wethouder of een gedeputeerde van de vraag of hij
wel of niet in het bootje stapt?
De heer Thissen (GroenLinks): Dat weet ik niet.
Daar zou ik nou graag onderzoek naar hebben laten
doen. In mijn dagelijkse functie als directeur van
het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten krijg
ik steeds meer signalen van onder anderen
gemeentesecretarissen en directeuren uit de
ambtelijke organisatie dat zij zich zorgen maken
over de kwaliteit van het lokale bestuur. Ik wil die
zorgen niet helemaal toeschrijven aan het
versoberen van een regeling. Dat zou flauw zijn,
vooral ook omdat daar geen onderzoek naar
gedaan is. Het is echter wel een zorgwekkende
ontwikkeling in het licht van steeds zwaarder
wordende taken en verantwoordelijkheden voor het
lokale bestuur. Daarop kan van alles van invloed
zijn, onder andere de versobering. Ik wil dus graag
weten of de evaluatie er komt. Zijn daar al tekenen
van of niet?
Tegelijkertijd realiseer ik mij dat deze
Kamer en de Tweede Kamer regelmatig ingrijpen in
de versobering van allerlei regelingen in de
verzorgingsstaat. Vlak voor het zomerreces hebben
wij de AOW-gerechtigde leeftijd en de
pensioengerechtigde leeftijd verhoogd, trapsgewijs.
Dit heeft consequenties voor alle werkenden, want
zij moeten langer doorwerken. Volgens mij is daar
een meerderheid van de bevolking inmiddels wel
voorstander van. Dit heeft echter ook pijnlijke
financiële gevolgen voor al de mensen die met FLOregelingen,
vervroegd pensioen, VUT-regelingen,
pre-VUT-regelingen en dat soort regelingen eruit
zijn gegaan en die dadelijk een aantal maanden
AOW moeten missen. Toen was er vrijwel niemand
die zich afvroeg of dit de rechtszekerheid zou
aantasten, of dit niet wat onzorgvuldig was en of er
goede overgangsregelingen waren. Ik heb destijds
een motie ingediend en minister Kamp heeft
toegezegd dat hij de strekking van de motie
overneemt, namelijk het verzoek om te bekijken of
er scenario's zijn om die groep mensen op een
andere wijze tegemoet te komen.
Wij hebben de duur van de werkloosheid in
de afgelopen 10 jaar ook een aantal keren
verlaagd. Wij hebben de vervolguitkering
afgeschaft. Wij zijn strenger geworden op de
bijstand als gevolg van de Wet werk en bijstand.
Als ik sommige partijen met hun blauworanje
onderstreepte sinterklaasrijmpjes moet geloven,
gaat dit de komende jaren nog veel strenger
worden, als zij het voor het zeggen hebben. De
vraag is echter of dit alles oplevert wat wij willen en
voor ogen hebben, namelijk om meer mensen actief
te krijgen op de arbeidsmarkt. Het is de vraag of
wij dat doel bereiken. Het is de vraag of er meer
ex-wethouders, meer ex-Kamerleden, meer
werklozen en meer arbeidsgehandicapten sneller
aan het werk gaan zodra de hoogte en de duur van
hun uitkering verlaagd wordt. Het is de vraag of dit
een meer participerende samenleving bevordert en
eerder nabij brengt dan wat er nu is. Waarom
grijpen wij anders in dit soort regelingen in? De
beweegreden kan toch niet alleen van financiële
aard zijn, want dat zou heel flauw zijn.
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van
collega Koole betreffende het ruime citaat uit de
recente brief van de Wethoudersvereniging die
namens IPO, de Waterschappen, Raadslid. Nu en de
VNG is ingediend. Ik vind overigens sowieso, en dit
geldt misschien voor het hele Lenteakkoord, dat de
gevolgen zijn dat het zorgvuldige overleg met de
partijen die de aangewezen partner zijn om
daarover te praten, onder ernstige druk heeft
gestaan. Vanuit de Unie van Waterschappen, het
IPO, de VNG en de Wethoudersvereniging bereiken
mij geluiden dat dit niet de schoonheidsprijs
verdient. Bovendien leidt het tot nogal wat
interpretatieverschillen over de voortzetting van
overgangsregelingen. Is de minister van zins om de
bestaande overgangsregeling voor de groep die hier
bedoeld wordt, voort te zetten? Is de minister van
plan om naar specifieke gevallen te kijken en te
bezien of er het kader van een hardheidsclausule
enigszins daaraan tegemoet kan worden gekomen?
Uiteindelijk gaat het erom dat wij
rechtszekerheid bieden in gelijke gevallen voor alle
beroepsgroepen; daar ben ik het op zich wel mee
eens. Het is echter niet de bedoelding dat dit leidt
tot mindere kwaliteit van bestuurders. Ik maak mij
daarover grote zorgen. Natuurlijk moet je voor het
besturen van een lokale overheid ook passie en
hartstocht hebben. Menigeen verklaarde mij voor
gek toen ik op mijn 37ste mijn baan opgaf en koos
voor het onzekere bestaan van wethouder. Men zei
tegen mij dat je zoiets pas boven je 50ste zou
moeten doen. Men begreep niet dat ik in de bloei
van mijn leven koos voor het bestaan van een
lokaal bestuurder. Maar goed, ik heb nu eenmaal
een onuitwisbare en onuitroeibare passie voor het
lokale bestuur. Die zal er niet snel uit gaan. Ik
maak mij echter wel zorgen over de ontwikkeling in
het lokaal bestuur. Dat heeft voor een deel te
maken met de regelingen waarin je mensen
bescherming weet te bieden. Ik wacht het antwoord
van de minister met veel genoegen af.