Op 26 maart werd gedebatteerd over het wetsvoorstel herziening ten nadele. Een wet die het mogelijk maakt om vrijgesproken verdachten opnieuw te vervolgen. Hoe begrijpelijk die behoefte ook is, het staat op gespannen voet met rechtsstatelijke uitgangspunten in het strafproces. Het toepassingsbereik van het wetsvoorstel is enorm ruim; het gaat niet alleen om moord en doodslag, maar ook om de gevallen waarin verdachten zijn vrijgesproken voor hulp bij zelfdoding. Vrijspraak wordt voor dit soort delicten een voorwaardelijke vrijspraak en daar heeft GroenLinks grote moeite mee. Het opnieuw vervolgen van vrijgesproken verdachten was met een amendement in de Tweede Kamer fors verruimd naar alle misdrijven die de dood tot gevolg hebben, ook als er geen opzet was te doden. Omdat een aantal VVD-ers dit veel te ver ging, zegde de minister toe dat het OM alleen om herziening vraagt als de dood wel was beoogd. Maar hij weigerde de wet zelf in te perken. Een meerderheid nam hiermee genoegen, en ging akkoord met een wet die herziening in veel meer gevallen mogelijk maakt. Eerste Kamer, waakhond van de rechtsstaat? In de Eerste Kamer is de wet op 9 april uiteindelijk met nipte meerderheid (36-35) aangenomen.

Voorzitter, Dit voorstel regelt dat het College van Procureurs-Generaal vrijspraken en ontslagen van rechtsvervolging voor herziening kunnen voordragen bij de Hoge Raad, als deze herziening in het belang is van een goede rechtsbedeling. Dit kan kortweg op twee gronden: als een misdrijf tot de vrijspraak heeft geleid, of als nieuw belastend materiaal opduikt waarmee een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood tot gevolg heeft gehad, alsnog bewezen kan worden.Voordat ik namens mijn fractie een oordeel over dit wetsvoorstel geef, hecht ik eraan voorop te stellen dat de berechting in strafzaken op het totale aantal (bijna 2 miljoen) in vrijwel alle gevallen goed gaat. De zittende magistratuur is in staat ontzettend gecompliceerde juridische problemen te beslechten. Vrijwel elke gerechtsprocedure, en dus ook de strafrechtelijke, voorziet in een beoordeling van de zaak in drie instanties. Dat beperkt het risico op gerechtelijke dwalingen zoals die zich de afgelopen tijd wel hebben voorgedaan: de Puttense moordzaak, de Schiedammer parkmoord, Lucia de B. en Ina Post.Het Nederlandse strafprocesrecht stelt procedurele en inhoudelijke bewijstechnische eisen en die kunnen soms terecht aan een veroordeling in de weg staan. Waarheidsvinding in de strafrechtspleging is belangrijk, maar is daarmee niet een doel dat alle middelen heiligt. Dat procedurele waarborgen evenzeer gelden voor verdachten, is juist een kenmerk van een rechtsstaat. Rechterlijke oordelen zijn menselijke oordelen en dus feilbaar. Met het oog op de betrokken belangen van verdachten, slachtoffers en de samenleving bij zorgvuldige strafoordelen moeten onterechte veroordelingen hersteld kunnen worden.Daarnaast heeft een vrijgesproken verdachte recht op de nodige zekerheid over zijn toekomst. Iemand is immers onschuldig tot het tegendeel bewezen is en moet na vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging het verdachtenbankje kunnen verlaten. Met dit wetsvoorstel wordt afstand gedaan van de gedachte van rechtszekerheid voor de gewezen verdachte. Niet langer geldt dat, in de woorden van de strafwetgever uit 1926, tegenover de mogelijkheid van een onbestrafte schuldige het grotere belang staat van de vrijheid van het individu.Toch is dat principe van groot belang. Als een persoon onderwerp van vervolging en berechting is geweest, en de rechter heeft uiteindelijk geen grond gezien voor een veroordeling, dan moet iemand ook weer vooruit kunnen met zijn leven. Dat is ook eigenlijk de grondgedachte van het ne bis in idem-beginsel. Een vrijspraak moet geen voorwaardelijke vrijspraak worden.Toch is dit wat met de aanneming van dit wetsvoorstel dreigt. De regering heeft de gronden voor herziening beperkt, falsa en nova, en de delicten waarvoor tot herziening ten nadele kan worden besloten. Toch leidt de combinatie van mogelijkheden die het wetsvoorstel biedt tot het risico dat een zaak nooit klaar is, en dat gewezen verdachten hun leven lang in het wachtportaal zitten van het beklaagdenbankje. Een dergelijk vooruitzicht bezorgd mijn fractie een onaangenaam gevoel. Ik ga kort in op die verschillende factoren.Allereerst is het aantal delicten zover uitgebreid dat ook verdachten van misdrijven waarvan de strafbaarheid niet te vergelijken is met die van een wezenlijk ernstig misdrijf herziening boven het hoofd hangt. Ik noem hulp bij zelfdoding, maar ook bijvoorbeeld een spontaan handgemeen als gevolg waarvan later iemand alsnog komt te overlijden. De verjaringstermijn voor de betreffende misdrijven is afgeschaft waardoor mensen nooit verlost raken van de kans op mogelijk hernieuwde aandacht. De DNA gegevens van vrijgesproken verdachten blijven in de databank zitten, waarin opsporingsinstanties steeds opnieuw weer gebruik van kunnen maken. Daarvoor zijn immers geen speciaal verleende opsporingsbevoegdheden voor nodig.OM en politie zijn weliswaar gebonden aan de toestemming van de Rechter commissaris, maar de civiele samenleving, denk aan journalisten, zelfbenoemde rechercheurs of belangengroepen kunnen ver gaan met iemand niet met rust te laten. Die grenzen waar ze zich aan dienen te houden zijn immers niet zo scherp, en uiteindelijk wordt het belang van vrije nieuwsgaring gewogen tegen het belang van de privacy van de betrokkene. Graag zou mijn fractie op dit punt toch een nadere opheldering willen van de staatssecretaris. Mijn fractie is in elk geval bevreesd dat de mogelijkheid van herziening ten nadele mensen een soort van vogelvrij kan maken, ook al zal bij het leveren van bewijs getoetst worden of het rechtmatig verkregen is. Hoe is een dergelijke hetze te voorkomen? Is die enkele zaak waarvoor het moeilijk te aanvaarden is dat iemand op vrije voeten blijft rondlopen zwaarwegend genoeg om het fundamentele principe van eens vrijgesproken altijd vrijgesproken voor zoveel delicten te verlaten? Mijn fractie heeft er alle begrip voor dat het een heel hard gelag kan zijn om achteraf te constateren dat iemand die jouw leven heeft vernield niet meer berecht kan worden. Dat moeten we dus ook zoveel mogelijk zien te voorkomen met een zorgvuldige opsporing en berechting, en optimalisering van de betrouwbaarheid van de rechterlijke uitspraak. De belangen van slachtoffers, van de vrijgesprokene en de mogelijke maatschappelijke effecten moeten uiteindelijk integraal gewogen worden. Dit voorstel kiest te duidelijk alleen voor de slachtoffers, of meent dat althans te doen, zonder de consequenties voldoende helder in beeld te hebben, althans dat vrezen wij. Maar de vraag is ook of dit wetsvoorstel ook werkelijk waarop nabestaanden en slachtoffers op zitten te wachten, met het risico van elke keer het oprakelen van traumatische gebeurtenissen en maatschappelijke aandacht voor hun persoon van dien? Over de psychologische effecten van herziening ten nadele voor slachtoffers en nabestaanden worden veel aannames gedebiteerd. Zo stelt de minister: ‘In het licht van een en ander is het mijn inschatting dat het voor nabestaanden in het algemeen onverkwikkelijk zou zijn wanneer naderhand uit nieuw en sterk belastend bewijsmateriaal blijkt dat de gewezen verdachte toch de dader is, maar de onterechte vrijspraak niet kan worden herzien om de enkele reden dat de wet daarin niet voorziet. Ik neem aan dat deze leden mijn inschatting kunnen delen’ (MvA pag. 8). Da’s weinig overtuigend. Zoals ik al aangaf, kunnen wij ons wel de frustratie hierover voorstellen, maar verwachten we van een dergelijk ingrijpend voorstel een zorgvuldige onderbouwing van die psychologische schade. De discussie over herziening van strafzaken ten nadele van de verdachte heeft een nieuwe impuls gekregen door de recente ontwikkelingen in het forensische bewijs. Dat levert een discussie op zich op; uiteindelijk moet ook forensisch bewijs geïnterpreteerd worden en juist daar gaat het mis. De Schiedammer parkmoordzaak is daarbij exemplarisch. Daar waren de DNA sporen aanwezig, maar ging het toch nog fout door verschil van inzicht over interpretatie. Moeten we dat soort problemen niet aanpakken, en hebben we daarvan dit wetsvoorstel nodig?Tegenover de ruime mogelijkheden staan de geruststellende woorden van de staatssecretaris dat het maar om heel weinig herzieningen zal gaan. In het plenaire debat in de Tweede Kamer is de vraag ook al gesteld: wat is dan de meerwaarde van dit wetsvoorstel? Tegen welke materiële en immateriële prijs laten we het recht op strafvervolging herleven tegen een vrijgesproken verdachte? De minister benadrukt dat herziening ten nadele alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal plaatsvinden. Je kunt je dan afvragen waarom we er überhaupt aan beginnen en waarom de ‘geloofwaardigheid van de strafrechtspleging’ prevaleert boven rechtszekerheid (MvA, pag. 6).De Nederlandse strafrechtspleging moet extra faciliteiten regelen om mogelijk technisch bewijs tegen vrijgesproken verdachten te onderkennen. Tegelijkertijd beloofde de minister gewezen verdachten te willen behoeden voor ‘fishing expeditions’. De vanzelfsprekende vraag is natuurlijk: hoe? Het wetsvoorstel creëert verwachtingen bij nabestaanden, en zijn die waar te maken? In de Memorie van Antwoord (en ook eerder) benadrukt de minister dat dit rechtsmiddel prudent gebruikt zal worden. Er is echter in de wettekst geen enkele expliciete garantie geboden. Artikel 482a Sv lijkt met de formulering ‘in het belang van een goede rechtsbedeling’ het opportuniteitsbeginsel te clausuleren. Blijkbaar moet maar afgewacht worden of deze clausulering en de tussenkomst van het College van Procureurs Generaal voldoende rechtstatelijke garanties biedt. Lastige vraag, maar kan de minister bij benadering aangeven wat voor soort omstandigheden voor het College zullen meetellen om al dan niet herziening ten nadele te verzoeken?De Afdeling advisering van de Raad van State uitte zich kritisch en bezorgd over het voorstel, en één van haar voorstellen was om de beslissingen over toekenning van de bevoegdheden niet bij de RC te leggen, maar bij de PG van de Hoge Raad. De regering heeft gemeend dit niet te hoeven doen, onder andere met het argument dat het soms gaat om snel handelen. Wij vinden de argumenten niet bevredigend, en denken dat het voorstel van de Raad van State, namelijk de besluitvorming hierover op een hoger niveau leggen, de zwaarte van de soort beslissing meer recht doet. Toch graag een reactie op de weigering van de staatssecretaris.