De hedendaagse jeugdzorg is een goedbedoelde ramp, daarover zijn velen het eens. Ondanks de grote sommen geld zijn we niet in staat om gezinnen met problemen effectief en tijdig te helpen.

De wachtlijsten zijn schrikbarend, waardoor slachtoffers van kindermishandeling weken of zelfs maanden moeten wachten op noodhulp. Soms verblijven zij lange tijd in een jeugdgevangenis of een ziekenhuis, domweg omdat er geen gepaste opvangplek vrij is. Hulpverleners zijn meer dan 60% van hun tijd bezig met papier en hebben maar weinig tijd voor echte hulp.
Een jongere die hulp nodig heeft, en daarvoor aanklopt bij Bureau Jeugdzorg, wordt ondervraagd, onderzocht, gediagnosticeerd en doorverwezen, maar nog niet geholpen. Velen zien een dozijn hulpverleners zonder dat de hulp zelfs maar is begonnen. Ondanks die grote hoeveelheid deskundigen raken jongeren vaak verloren. Want wie van al die figuren die langs trekken, is nu de echte hulpverlener? Wie is degene bij wie hij altijd aan kan kloppen? Niemand, zo bleek uit de beruchte Roermondse zaak, waarin een vader zijn huis in brand stak en daarmee zes van zijn zeven kinderen vermoordde. Niemand, zo bleek recentelijk bij de al even gruwelijke dood van de driejarige Savanna. Er waren steevast vele hulpverleners betrokken, maar toch wist niemand precies wat er gaande was en was niemand uiteindelijk verantwoordelijk voor de hulp als geheel. Als reactie hierop heeft de regering daarnaast ‘gezinscoaches’ geïntroduceerd, die de hulp moeten coördineren. Maar hoe die zich verhouden tot de ‘casemanagers’, mentoren en gezinsvoogden, blijft onduidelijk.

Veel gezinsproblemen blijven trouwens buiten beeld van de jeugdzorg, totdat het (bijna) te laat is. Het Bureau Jeugdzorg (BJZ) is namelijk nadrukkelijk op afstand van het dagelijkse leven van jongeren geplaatst. Het is er alleen voor zwaardere problemen. Lichtere problemen moeten worden opgelost in ‘het lokale veld’, zoals het ministerie van VWS dat vagelijk noemt. Wie daar wát moet doen, is onbekend. Gevolg van die grote afstand van het Bureau Jeugdzorg is wel dat veel ouders het zien als een gevaarlijk kantoor waar mislukte ouders het risico lopen dat hun kind hen wordt ontnomen. Een onterecht, maar zichzelf deels bevestigend beeld, want vaak komt men er ook pas als de situatie al uit de hand is gelopen.
Een groot deel van deze problemen is al jaren bekend en wordt ook door de meeste betrokkenen onderkend. In de afgelopen jaren is geprobeerd om hierin verbetering te brengen- soms met enig succes. Zo is het aantal hulpverleners dat een jongere ziet, (op initiatief van de PvdA en GroenLinks) enigszins gereduceerd. Maar dat zijn druppels op een steeds heter wordende plaat.

Hoe is het nu te verklaren dat de jeugdzorg zo kan falen? Onwil is het zeker niet. Onvermogen evenmin. Geldgebrek speelt wel een rol, maar is geen afdoende verklaring. De belangrijkste verklaring is een verkeerd, door en door bureaucratisch idee over wat goede hulp is en hoe die tot stand komt. Dat bureaucratische idee houdt in dat diagnose en hulp streng gescheiden moeten worden, en dat hulp alleen goed kan zijn als er een lange periode van onderzoek, diagnose, rapportage en controle aan vooraf is gegaan, uitgevoerd door ‘objectieve’ mensen die de hulp zelf niet gaan geven. Er zit dus onvermijdelijk een forse periode tussen hulpvraag en hulp ingebouwd.
Dit kantoormodel staat in schril contrast met de hulpfilosofie die de grondslag vormt van hulp bij lichamelijke ziekten. Wie zich een beetje tot zeer beroerd voelt, gaat eerst naar de huisarts. Die stelt een diagnose maar verleent ook zoveel mogelijk hulp zelf. Alleen als hij iets echt niet zelf kan, stuurt hij door naar een specialist. Na de behandeling komt de patiënt weer terug bij de huisarts. De huisarts is de centrale vertrouwensfiguur, waar iedereen gemakkelijk naar toe kan. De huisarts kan vooral goed helpen omdat hij zijn patiënten kent en een vertrouwensband heeft opgebouwd.

Het huisartsenmodel is een veel betere garantie voor goede jeugdzorg dan het kantoormodel. Huis(jeugd)hulpverleners bevinden zich dan niet in een ver en eng kantoor, maar gewoon in de buurt, bijvoorbeeld in een wijk(gezondheids)centrum. Iedereen kan daar terecht, niet alleen voor grote problemen maar ook voor kleinere problemen. Iedere cliënt heeft een vaste hulpverlener, zoals iedereen ook een eigen huisarts heeft. Deze huishulpverlener stelt een diagnose, maar helpt ook meteen waar hij kan. Alleen voor te specialistische problemen verwijst hij door, maar na afloop komt de jongere weer bij de huishulpverlener terug. De huishulpverlener kan aldus veel beter een vertrouwensband opbouwen dan die tientallen hulpverleners die nu bij een jongere betrokken zijn. De huishulpverlener is dichtbij en heeft dus niet het negatieve imago dat je er alleen heengaat als je een mislukkeling bent of dat je bang moet zijn dat je kind je wordt afgenomen.
De huishulpverlener is de centrale figuur, die in Roermond en bij Savanna zo gemist werd. Hij is ook het aanspreekpunt voor bijvoorbeeld familie, leraren of de politie. Hij kent de wijk goed, gaat er zo nodig zelf op uit en is dus ook op de hoogte van problemen in de buurt.. Waar nodig, doet hij ook mee aan besprekingen over ‘zijn’ jongeren op school of in de buurt. De huishulpverlener verdrinkt niet in bureaucratisch tijdschrijven en andere afleidende bureaucratische ellende. Net als veel artsen verantwoordt de huishulpverlener zich primair via intervisie, visitatiecommissies, intercollegiale toetsing en cliëntenpanels.
Het bureau jeugdzorg en het vage verhaal over ‘het veld’ dat lichte problemen moet opvangen, zijn hiermee overbodig. Wel is het wenselijk dat er op korte termijn wijkgezondheidscentra komen. Dat geeft de huishulpverleners een plek en vergemakkelijkt samenwerking met andere hulp- en dienstverleners in de wijk. Het huisartsenmodel stelt de hulprelatie centraal en laat jongeren niet zwemmen. Hiermee kunnen situaties als in Roermond en met Savannah beter worden voorkomen.

Evelien Tonkens en Marijke Vos zijn lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks

Bijdrage nav. Themaweek geheim geweld- kindermishandeling in Nederland, 14-21 november as.