Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken wil dat gemeenten niet langer in zogenoemde plusregio’s samenwerken. Plusregio’s, zo betoogt de minister, passen niet in het Huis van Thorbecke, waarin elke macht gecontroleerd wordt door een volksvertegenwoordiging. GroenLinks snapt die redenering op zich wel, maar plusregio’s zijn in de praktijk wel succesvol in het uitvoeren van gemeente-overstijgende taken. Alle reden om goed en grondig na te denken over een inrichting van ons openbaar bestuur waarin beide overwegingen recht gedaan worden. Het wetsvoorstel Afschaffing WGR plus doet dat niet en daarom heeft Eerste Kamerlid Margreet de Boer minister Plasterk ertoe opgeroepen principiële en lange-termijnoplossingen te vinden voor gemeente-overstijgende samenwerkingsvormen. De Eerste Kamer heeft het voorstel na stemming bij zitten en opstaan aangenomen.
Lees hier de inbreng van Margreet tijdens het debat.

Vandaag spreken we met de minister van Binnenlandse Zaken opnieuw over het huis van Thorbecke. Ging het eerder onder meer over de afschaffing van de deelraden en om de visie op de toekomst van het openbaar bestuur (of het gebrek daaraan), vandaag hebben we het over de afschaffing van de WGRplus regio's en het tegelijkertijd invoeren van twee vervoersregio's. En laat ik maar met de deur in huis vallen: mijn fractie heeft grote moeite met dit wetsvoorstel.

Niet omdat de we een principieel voorstander zijn van WGR-plus regio's, maar wel omdat nut en noodzaak van afschaffing onvoldoende zijn aangetoond, omdat de gebruikte argumentatie rammelt en op onderdelen innerlijk tegenstrijdig is, omdat onduidelijk is of en hoe de voorstellen passen in een uiteindelijke vormgeving van ons openbaar bestuur van gemeenten, provincies en stadsregio's, omdat het de competentiestrijd tussen gemeenten en provincies weer doet oplaaien, en omdat we min of meer voor een voldongen feit worden gesteld.

Of om maar even in de termen van het huis van Thorbecke te blijven:

Een aantal jaren geleden hebben we een aantal extra kamers op de overloop van het huis gebouwd. Dat was niet fraai, en paste ook niet zo goed binnen de architectuur van ons huis, maar het loste wel een aantal praktische problemen op. De kamers voldeden ook goed; zowel de bewoners van de benedenverdieping als die van de bovenverdieping waren er tevreden mee. Nu wordt ons gevraagd te besluiten deze extra kamers op de overloop weer af te breken. Zonder dat daar een directe noodzaak voor is, zonder ons af te vragen welke functie deze kamers vervullen, zonder dat duidelijk is hoe dit past binnen de toekomstige grote renovatie van het huis, en in het besef dat de bewoners van de boven- en benedenverdieping ogenblikkelijk de oude strijd zullen hervatten over wie de baas is over de overloop en allebei zullen proberen daar zoveel mogelijk ruimte te claimen. O ja, we bouwen nog wel twee inloopkasten terug, voor die spulletjes waarmee we de strijdende bewoners van de beide verdiepingen echt niet vertrouwen. En op het moment dat we het besluit moeten nemen hebben de bewoners van de extra kamer hun spullen al ingepakt, en zijn de bouwvakkers besteld. Sterker nog, ze staan al op de stoep, want over twee weken moet de klus geklaard zijn.

Voorzitter, je kunt allerlei bedenkingen hebben bij de verplichte WGR-plus regio's, en die hebben ook wij, maar ze functioneerden wel, en naar behoren. Dat is ook een van de belangrijkste punten van kritiek van de Raad van State op het onderhavige wetsvoorstel: de regering gaat voorbij aan de positieve evaluatie van de WGR-plus regio's. Het gaat ook voorbij aan het grote draagvlak voor de samenwerking in de WGRplusregio's. In deze kamer stellen wij vaak de vraag: welk probleem wordt er met dit wetsvoorstel nu precies opgelost? Een vraag die naar ons oordeel door deze minister voor dit wetsvoorstel nog steeds niet beantwoord is. Daarom vraag ik de minister nogmaals: welke concrete problemen deden zich voor onder het stelsel van de WGR-plus regio's, die met het onderhavige wetsvoorstel worden opgelost? En dan heb ik het dus niet over algemeenheden als bestuurlijke spaghetti of democratische legitimiteit, maar over concrete problemen. Wat verbetert er voor de burger wanneer dit wetsvoorstel wordt aangenomen?

Als onderbouwing van het voorliggende wetsvoorstel noemt de minister vooral principiële punten als de democratische legitimiteit en de bestuurlijke hoofdstructuur. Deze argumenten worden gebruikt als argument voor het afschaffen van de verplichte WGRplus regio's, maar zijn blijkbaar niet van belang waar het gaat om het instellen van de twee vervoersregio's en vrijwillige samenwerkingsverbanden (die ook volgens de minister noodzakelijk blijven). Dit selectief gebruik van belangrijke argumenten volgen wij niet. Mijn fractie vindt het een gemiste kans dat de minister niet ten principale heeft gezocht naar een lange termijn-oplossing voor gemeente-overstijgende samenwerking waarin de democratische legitimiteit beter is geborgd. Het ontbreken van een totaalvisie op het openbaar bestuur -over taken, bevoegdheden en schaalgrootte- doet zich hier wederom gelden.

Voorzitter, mijn fractie constateert dat rond dit wetsvoorstel de competentiestrijd tussen provincies en gemeenten in volle levendigheid is losgebarsten. Dit blijkt uit de tegenstrijdige adviezen van VNG en IPO, maar ook uit het feit dat de politieke standpuntbepaling niet zozeer samen lijkt te hangen met de politieke partij waar men lid van is, maar meer door de bestuurslaag waarbinnen men functioneert. Bestuurders in steden als Utrecht en Nijmegen vrezen verlies van invloed, met name met betrekking tot het openbaar vervoer, terwijl degenen die op provinciaal niveau actief zijn juist meer regie bij de provincie willen. En ik moet zeggend at ik het knap lastig vindt om het algemeen belang te destilleren uit al dat goedbedoelde functionele eigenbelang. Bij ons roept het vooral de vraag op waarom de minister er voor heeft gekozen deze competentiestrijd opnieuw te laten ontstaan, waar we stelsel hebben dat weliswaar niet de schoonheidsprijs verdiende, maar wel goed functioneerde, en naar tevredenheid van de betrokkenen.

Voorzitter, ik kom bij mijn laatste punt. De behandeling van dit wetsvoorstel staat onder grote tijdsdruk. De geplande wijziging moet per 1 januari 2015 ingaan. Dit lijkt moeilijk voorstelbaar indien niet vooruitgelopen is op de wetgeving.

Graag verneem ik van deze minister wat de situatie is: zijn overal alle processen zodanig ingericht dat er per 1 januari in de nieuwe structuren gewerkt gaat worden, en gaan er dingen mis als wij nu nee zeggen, of zijn alle getroffen voorbereidingen omkeerbaar, en kan men in de bestaande structuren verder als de Eerste Kamer dit wetsvoorstel zou verwerpen? Graag een uiteenzetting van de minister op dit punt.