Vragen van het Farah Karimi (GroenLinks) aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking

1. Heeft u kennis genomen van het artikel “Besprekingen over vluchtelingen Birma” (Metro, 14 maart 2000)?

2. Is het juist dat de heer Petersen, een hoge vertegenwoordiger van de UNHCR in Birma is voor besprekingen met het regime?

3. Bent u op de hoogte van de agenda van de besprekingen? Weet u wat de inzet van de UNHCR zal zijn inzake de Birmese vluchtelingen in Bangladesh en Thailand? Zal er opnieuw gesproken worden over de dwangarbeid die terugkerende vluchtelingen wordt opgelegd?

4. Hoeveel Rohingya’s verblijven nu nog in Bangladesh? In hoeverre wordt er druk op hen uitgeoefend, hetzij door de autoriteiten van Bangladesh, hetzij door de UNHCR, om terug te keren naar Birma? In welke mate krijgen terugkerende vluchtelingen nog dwangarbeid opgelegd? Zijn u recente gegevens bekend over misstanden bij dwangarbeid, zoals een aantal jaren terug duidelijk is geworden uit het rapport van de ILO?

5. Wat is het effect geweest van het geoormerkte bedrag van 200.000 gulden bijgedragen door Nederland binnen het Rohingya-programma voor de protectietaak van de UNHCR in Birma?

6. Wat is de uitkomst van het door u toegezegde overleg tussen donorlanden (waaronder Nederland) en de Bangladeshi autoriteiten inzake het bereiken van een oplossing voor de Rohingya-vluchtelingen (brief aan de Kamer d.d. 16 december 1998, kenmerk HH-3319/98nc)? Wat is de Nederlandse inzet geweest tijdens dit overleg? Waar heeft het overleg in de praktijk toe geleid voor de vluchtelingen?

7. Wat is uw oordeel over de inzet van de UNHCR sinds het najaar van 1998 om het lot van de vluchtelingen te verbeteren, gedwongen repatriëring (ook als dit op kleine schaal is) te voorkomen, en dwangarbeid tegen te gaan? Is uw oordeel dermate positief dat een Nederlandse bijdrage aan het UNHCR-programma nog steeds gerechtvaardigd is?