De taaleis die Staatssecretaris Klijnsma (PvdA) wil opleggen aan bijstandsgerechtigde immigranten is onevenredig en heeft een discriminerend effect, zo stelt senator Tineke Strik. Zij ziet geen noodzaak voor het wettelijk verankeren van de taaleis en ziet het vooral als voorbeeld van de dubbelhartigheid van het kabinet jegens gemeenten.

Gemeenten krijgen meer verantwoordelijkheden in het kader van de bejubelde gemeentelijke beleidsvrijheid, maar worden door het huidige kabinet met steeds meer verplichtingen en beperkingen opgezadeld die deze beleidsvrijheid weer teniet doet. Dat geldt ook voor de taaleis WWB, waarbij gemeenten verplicht worden om een taaleis op te leggen, zonder dat zij daarvoor middelen krijgen van het Rijk.

De Wet taaleis WWB is volgens Strik bovendien in strijd met artikel 1 van de Grondwet, met het VN Rassendiscriminatieverdrag en met het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Volgens de regering is sprake van 'gelijke toepassing op alle bijstandsgerechtigden', maar in de praktijk zullen allochtone Nederlanders of statushouders vaker gedwongen worden een toets af te leggen. Zo'n toets zegt echter nog niet alles over iemands taalvaardigheid. Nederland heeft een kwart miljoen analfabeten, onder wie veel autochtone Nederlanders. Maar voor hen geldt niet dezelfde plicht. Kortom: niet de taalvaardigheid is het criterium voor de plicht, maar de etnische afkomst, aldus Strik.

Al sinds jaar en dag hebben gemeenten de mogelijkheid om bijstandsgerechtigden te verplichten zich in te spannen voor een succesvolle arbeidsintegratie. Daarbij hoort ook goede beheersing van de Nederlandse taal. Loopt de staatssecretaris nu aan tegen problemen met de uitvoering daarvan? Zijn er weigerachtige gemeenten, of laten zij weten over onvoldoende instrumenten te beschikken? Waarom kan het kabinet het niet laten om zich te bemoeien met deze gedecentraliseerde taak?