De huidige procedure rond het kunstenplan heeft haar houdbaarheidsdatum bereikt. GroenLinks vindt dat de Kamer de besluiten tot opheffing die maandag a.s. in het debat over de Cultuurnota voorliggen niet mag accepteren. Wat dreigt is de vernietiging van cultureel kapitaal zonder artistieke of politieke rechtvaardiging. Dat verhoudt zich slecht met de beginselen van behoorlijk bestuur.

Voor de korte termijn bepleit GroenLinks een moratorium op de negatieve besluiten. Instellingen die nu met opheffing worden bedreigd behouden de subsidie die ze de afgelopen jaren ontvingen voor een bevriezingsperiode van bijvoorbeeld een half jaar. Op zeer korte termijn formuleert een werkgroep van de Kamer een voorstel voor instelling van een ad hoc commissie, waarin onafhankelijke wijzen uit de culturele wereld zitting nemen. Dit gezelschap geeft in een periode van vier à vijf maanden een second opinion op alle negatieve besluiten. Daarna nemen de staatssecretaris en de Kamer gezamenlijk een definitieve beslissing.

Er bestaat een gerede kans dat extra geld nodig zal zijn. Voor de Kamer kan dit geen probleem zijn. Met de protesten de afgelopen maanden is de politiek door de kunsten wakker gekust. Bij de Algemene beschouwingen heeft elke fractievoorzitter mooie woorden gewijd aan de belangrijke betekenis van autonome kunsten voor onze cultuur en samenleving. De Kamer heeft zich daarbij ook gebonden aan de belofte de begroting voor het kunstbeleid 'op termijn substantieel te verhogen' (tot 1% van de Rijksbegroting).

Voor de lange termijn bepleit GroenLinks een nieuw bestel. De onafhankelijkheid van de Raad voor Cultuur wordt vergroot door de relatie met het ministerie te verbreken en de Tweede Kamer tot belangrijkste opdrachtgever te maken. Daarbij wordt een organisa-torische en inhoudelijke scheiding aangebracht tussen de twee centrale taken van de Raad: beleids advies en beoordeling van subsidies. Ook wordt de systematiek van vierjaarlijkse subsidieverlening los gelaten zodat bij subsidies variabele termijnen kunnen worden gehanteerd en een negatief kwaliteitsoordeel niet per definitie leidt tot opheffing, maar bijvoorbeeld tot een waarschuwing. Bovendien komt er een onafhankelijke beroepsinstantie. Deze dient haar oordeel te kunnen uitbrengen in de periode tussen het advies van de Raad en het definitieve besluit van regering en Kamer. Dan kan namelijk een beslissing worden herzien voordat een gezelschap ter ziele is.

Vooralsnog is dit toekomstmuziek en het mag de aandacht niet afleiden van de mankementen, de willekeur en de onrechtvaardigheid in de huidige procedure schreeuwen om een noodgreep. Vandaar het pleidooi voor een moratorium.

Femke Halsema