Het is vandaag een historische dag in de geschiedenis van de Europese samenwerking. Het toezicht op banken in de eurolanden is vanaf deze week niet langer de verantwoordelijkheid van nationale staten, maar van de Europese Centrale Bank (ECB). Daarmee komt er een einde aan nationale toezichthouders die onder druk van de nationale politiek een oogje toeknijpen voor hun eigen zwakke banken. De ECB waakt over de stabiliteit van de gehele bankenunie.

Op het eerste gezicht lijkt het alsof landen hiermee soevereiniteit opgeven ten koste van Europa, maar in werkelijkheid was die soevereiniteit tijdens de financiële crisis een lege huls. In de nauw verweven Europese economie en in het bijzonder binnen de eurozone is een failliete Ierse, Franse of Duitse bank net zo goed een Nederlands probleem.

De Nederlandse Bank kon een buitenlandse bank niet tot de orde roepen, ook al stonden er miljoenen aan Nederlandse pensioen- of spaartegoeden op het spel door wanbeleid bij die bank. Zelfs als die bank de overheidsfinanciën van een euroland - en daarmee de euro - in gevaar bracht, konden andere landen alleen machteloos toekijken. Met de bankenunie en het Europese bankentoezicht door de ECB zijn burgers nu beter beschermd tegen te slap bankentoezicht buiten hun eigen land.

Bankentest

Maar de aftrap van de nieuwe toezichthouder is niet helemaal overtuigend. Voordat de ECB het toezicht deze week op zich kon nemen, moest ze de gezondheid van de 130 grootste Europese banken testen. Vorige week presenteerde de ECB de lang verwachte resultaten van deze gezondheidstest voor banken. Als we de ECB mogen geloven staan de Europese banken er beter voor dan door velen werd gevreesd. Slechts 13 banken bleken (net) niet aan de minimumvereiste van 5,5% eigen vermogen te voldoen om ook in zeer ongunstige economische omstandigheden overeind te blijven. Ze zullen op zoek moeten naar extra kapitaal om dit te herstellen. Het is te hopen dat dit lukt zonder het geld van belastingbetalers.

Maar door de methode die de ECB gebruikt blijft er onzekerheid bestaan over de daadwerkelijke gezondheid van banken. De vereiste 5,5% is het percentage eigen vermogen van een bank ten opzichte van hun 'risico-gewogen bezittingen'. In hoeverre bezittingen risicovol zijn, is echter altijd onzeker en de kans bestaat dat banken die risico's onderschatten om hun aandeel eigen vermogen kunstmatig op te krikken.

Het eigen vermogen als deel van de totale bezittingen is een veel betrouwbare inschatting van hun soliditeit. Als we deze methode hanteren blijken veel meer grote banken waaronder ook Rabobank, ING en ABN ineens behoorlijk kwetsbaar te zijn. Als hun bezittingen met meer dan 4% in waarde dalen, is hun eigen vermogen al onvoldoende om dit op te vangen. Ook houdt de ECB onvoldoende rekening met het feit dat de Europese banken onderling afhankelijk zijn omdat ze vaak grote aandeelhouders van elkaar zijn. Daardoor kan een zwakke bank andere banken meeslepen in haar val.

Werk aan de winkel

Ondanks deze tekortkomingen is het positief dat de bankentest veel gedetailleerde cijfers opleverde die ons een beter beeld geven van de risico's in de Europese bankensector. Maar de juiste conclusie uit die cijfers is dat er nog veel werk aan de winkel is. De EU heeft dringend een kleinere, minder complexe en minder verweven bankensector nodig met hogere kapitaaleisen en een harde scheiding van spaar- en handelsactiviteiten. Pas dan kan de bankenunie echt de beloofde financiële stabiliteit leveren voor Europeanen die nu nog steeds de gevolgen ondervinden van de bankencrisis in 2008.