Vandaag stemt de Tweede Kamer over het voorstel van de regering om de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen uit 2017, die op 1 maart 2022 verloopt, met nog eens vijf jaar te verlengen. Deze wet maakt het mogelijk voor de Minister van Justitie en Veiligheid om contactverboden, gebiedsverboden en uitreisverboden op te leggen aan personen tegen wie strafrechtelijk geen verdenking bestaat, maar van wie toch vermoed wordt dat zij zich bezighouden met terrorisme of de ondersteuning daarvan. Ook kunnen overheidsinstanties zulke mensen vergunningen en subsidies weigeren, ter bescherming van de nationale veiligheid.
De wet geeft geen definitie van de activiteiten die kunnen leiden tot de inzet van deze maatregelen. Burgers weten dus niet welk gedrag daartoe kan leiden. Ook worden er geen voorwaarden gesteld aan het bewijs dat er voor deze activiteiten moet zijn. Gebruikelijke criteria in het strafrecht, zoals wettig en overtuigend bewijs, ernstige bezwaren of verdenkingen en aanwijzingen gelden hier niet. Maatregelen worden opgelegd op basis van vermoedens en 'zachte' aanwijzingen, die vaak geheim zijn omdat ze zijn aangeleverd door inlichtingendiensten. Dit alles gebeurt zonder tussenkomst van een rechter.
De vraag is of het in onze rechtsstaat aanvaardbaar is dat mensen waartegen geen concrete verdenkingen of aanwijzingen zijn dat ze betrokken zijn bij terrorisme, vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd krijgen. Het strafrecht kent namelijk al meer extra mogelijkheden om terrorisme, of het voorbereiden of ondersteunen daarvan, tegen te gaan. De Raad van State en het College voor de Rechten van de Mens gaven in hun advies over de wet in 2016 aan zich nauwelijks te kunnen voorstellen dat er gevallen zouden zijn die de nationale veiligheid zouden bedreigen en niet onder deze verruimde strafmaatregelen zouden vallen.
In de afgelopen vijf jaar zijn de maatregelen dan ook maar weinig ingezet. Waar dit wel gebeurde, is vaak onduidelijk hoe terecht dat was. Doordat er geen duidelijke voorwaarden worden gesteld aan de inzet van de maatregelen, bestaat het gevaar dat deze willekeurig worden ingezet en discriminerend kunnen zijn. Zo kreeg een imam een gebiedsverbod opgelegd in twee Haagse wijken op basis van een NCTV-rapportage op basis van een uitspraak waarin hij leek op te roepen tot de jihad. Het citaat bleek uit context gehaald te zijn. In één geval werd beroep aangetekend waarna de rechter oordeelde dat de inzet van de maatregel onterecht was. In de tussentijd hebben de maatregelen, en de daarbij horende verdachtmaking, grote impact op de levens van mensen. In plaats van tot deradicalisering te leiden, werkt dit radicalisering eerder in de hand.
Over de effectiviteit van de tijdelijke wet bestaan twijfels. Een recente evaluatie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid concludeerde dat de verwachtingen ervan nauwelijks zijn uitgekomen. Zo is de werking van het (fysieke) contactverbod beperkt, omdat het internet veel mogelijkheden tot contact biedt. Het gebiedsverbod had wel een beetje effect, maar het vermoeden bestaat dat de activiteiten zich gewoon naar een andere plek hebben verplaatst. De Raad van State is, net als in 2016, opnieuw zeer kritisch en wijst erop dat het niet goed mogelijk blijkt wetenschappelijk te bewijzen in hoeverre de tijdelijke wet leidt tot het voorkomen van aanslagen of een vermindering van het dreigingsniveau.
De zorgen die in 2016 over de wet bestonden zijn dus in 2021 niet weggenomen. Sterker nog, ze zijn versterkt door wat we nu weten over de uitvoering ervan.
En dat is nog niet alles, want de situatie is nu anders dan vijf jaar geleden. Aanleiding voor de wet in 2016 was het hoge dreigingsniveau. Nederlandse uitreizigers waren actief bij IS en Europa had in 2015 (Parijs) en 2016 (Brussel) grote aanslagen meegemaakt. Nu wil de regering de wet loskoppelen van het dreigingsniveau, dat volgens de NCTV nu minder groot is dan toen. Voor deze situatie wordt vaak door experts gewaarschuwd: het in noodsituaties tijdelijk inperken van grondrechten en van vrijheden, kan er stilletjes toe leiden dat de voorwaarden die aan maatregelen worden gesteld blijvend veranderen. Instanties wennen aan de verruimde bevoegdheden en geven die niet graag weer op. Maar de wet was niet voor niets tijdelijk. Als de mate van dreiging niet langer de bepalende voorwaarde is, hoe kan het inperken van burgerrechten dan nog worden uitgelegd? De grote twijfels over de toepassing van de wet die in 2016 al bestonden, zijn dus gegroeid.
Om maatregelen te nemen, moet de rechter minimaal vooraf toetsen of die passend en nodig zijn, zoals het Verenigd Koninkrijk met vergelijkbare maatregelen doet. Belangrijker nog is het om te investeren in het tegengaan van radicalisering. Bijvoorbeeld via jongerenwerk en wijkpolitie. Om met radicale mensen in gesprek te blijven in plaats van hen met verboden uit te sluiten.
Daarom roepen we politieke partijen op om tegen verlenging van deze wet te stemmen. Natuurlijk, onze maatschappij moet worden beschermd. Maar de belangrijkste vraag is hoe we dat moeten doen. Laten we de vrijheden die we tegen terroristen willen beschermen, niet zomaar aantasten.
Ondertekend door:
Willemijn Verkoren
Corinne Ellemeet
Willemijn Verkoren is universitair hoofddocent Conflictstudies aan de Radboud Universiteit en auteur van het boek Uit de terreurspiraal: een nieuw perspectief op terrorisme. Corinne Ellemeet is lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks.