Woonzorgcomplex Humanitas te Rotterdam. Nog even en dan mogen de stille motoren die de maatschappij draaiende houden aan Jesse Klaver vertellen wat hen dwarszit. Maar eerst is er eten. Motoren verbruiken brandstof, tenslotte.

Jan-Dirk, een man van in de vijftig vraagt of de plaats naast me vrij is en komt bij me aan tafel zitten. Of ik ook in de zorg werk, vraagt hij. Of misschien in het onderwijs? Nee, niet bepaald. Hij staart me een tijdje aan en zegt dat hij het gevoel heeft me ergens van te kennen. 'Ik ben wel eens op tv geweest,' antwoord ik. Dan weet hij het weer: ah ja, een schrijver. 'Dat is voor het eerst,' zegt hij, een beetje onder de indruk, een beetje trots. 'Aan tafel met een echte schrijver.'

Ik schaam me. Niet vanwege mijn schrijverschap an sich, maar omdat ik onder de indruk van hém behoor te zijn. Het is een pijnlijke illustratie van een tendens die ook het thema van vanavond raakt: de mensen op tv, of de beroemdheden, of de ondernemers, de avonturiers en de pioniers, díé vinden we bijzonder. Maar degenen die de boel daadwerkelijk draaiende houden, die onze maatschappij ondersteunen en op de rails houden, die beschouwen we als vanzelfsprekend.

Ik schaam me. Niet vanwege mijn schrijverschap, maar omdat

Zo subtiel als ik kan stuur ik ons gesprek richting zíjn beroep en de reden dat hij vanavond hier is. Hij is gezinsvoogd, of jeugdwerker. Al decennia. Krijgt te maken met ouders die niet voor hun kinderen kunnen zorgen, is betrokken bij uithuisplaatsingen, draagt verantwoordelijkheid voor kinderen die niet meer thuis kunnen wonen, die het risico lopen op straat te belanden, aan drugs verslaafd te raken, de criminaliteit in te gaan, ga zo maar door. Iedere dag heeft hij er weer mee te maken.

Ik vraag hem of hij wel eens informeert naar, of hoort van, kinderen die hij tien jaar geleden geholpen heeft. 'Soms,' zegt hij, met een bescheiden glimlach. 'En dat is natuurlijk heel fijn, zeker als het nu goed met ze gaat. Maar het gaat me niet om een bedankje. Ik doe het omdat ik het wil doen, het komt voort uit intrinsieke motivatie.'

Na het eten, als de mensen rondom Jesse zitten, is Jan-Dirk één van de sprekers. En eigenlijk is zijn kreet dezelfde kreet als die van alle andere sprekers; docenten en welzijnswerkers en politieagenten en brandweermannen. Een wanhoopskreet, een schreeuw om hulp. Nee, een schreeuw om bezinning. Om tot bezinning te komen. Allemaal ervaren ze namelijk hetzelfde.

Er wordt te veel van hogerhand bepaald, er wordt te veel

Er wordt te veel van hogerhand bepaald, er wordt te veel gekeken naar cijfertjes, de bureaucratie dreigt alle menselijkheid en redelijkheid te verdrijven, er wordt te veel bezuinigd, er is te weinig aandacht voor de mens. Beleid stuurt de mens, in plaats van andersom. Te weinig waardering voor het werk dat ze doen en te weinig middelen om dat werk doenbaar te houden.

Ik proef het bij iedereen, bij al deze mensen. Ze houden vol, ze hebben hoop, maar de reserves raken op en hun vertrouwen corrodeert. In feite is dat wat ze Jesse vanavond op het hart komen drukken: ontneem ons de hoop niet, ontneem ons het vertrouwen niet, want als je mensen wilt helpen dan kun je niet zonder.

Een man als Jan-Dirk, als hij die intrinsieke motivatie niet meer voelt, dan zijn we allemaal verloren.